Haren
De vrouw boog zich over de balie van mijn praktijk. Ze was de enige in de wachtkamer zonder huisdier. Haar lichaamstaal was die van iemand die zich zo klein mogelijk probeerde te maken. Die het liefst onzichtbaar zou zijn. Ze praatte zacht, alsof ze bang was dat anderen zouden horen wat ze zei. Ze was Surinaams, een knap gezicht, zwaar opgemaakte ogen. Ik schatte haar een jaar of dertig.
“Dokter, mag ik u wat vragen?” vroeg ze.
“Natuurlijk”, antwoordde ik. Ik hoopte het snel af te kunnen handelen.
“Ik heb last van haren in huis”, zei ze.
Ze wreef over haar hals en keek alsof ze ergens pijn had. “Door die haren kan ik bijna niet meer ademen…, word ik benauwd.”
“U bent waarschijnlijk allergisch”, zei ik, “wat voor huisdier heeft u?”
Ik zag in haar ogen een soort wanhoop. Ik begreep het al. Ze hield natuurlijk zielsveel van haar huisdier en de huisarts had gezegd dat ze het weg moest doen.
Ze wreef weer over haar hals en slikte. “Ik heb er echt veel last van.”
Ik knikte. “Zo’n allergie kan heel lastig zijn.”
Ze keek snel om zich heen alsof ze er zeker van wilde zijn dat er niemand meeluisterde
“Ik heb geen huisdier”, zei ze zacht.
Ook deze situatie had ik vaker meegemaakt. Mensen die last hadden van een dier dat niet van hen was, maar van een familielid, buren of kennissen.
Ik knikte begrijpend om haar aan te moedigen door te gaan.
Ze haalde een pakje te voorschijn en legde het op de balie.
“Mijn man komt met deze haren thuis, elke dag weer.”
Ik zag dat ze het liefst door de vloer zou zakken en opgeslokt worden door de aarde. Ze haalde diep adem en maakte het pakje open. Er zat een donkere bol in die ze over de balie uitrolde. Een paar herensokken. Ze waren ooit zwart geweest, maar nu verschoten van kleur. Ik had zelf ook zulke sokken. Er zaten witte haren op.
“De dierenwinkel heeft gezegd dat u wel zou weten wat voor haren dit zijn”, zei ze, “misschien wilt u ze onder de microscoop bekijken?”
Ik schudde mijn hoofd. Na zeventien jaar dagelijks kattenharen van mijn kleren en tafel geveegd te hebben, kon ik ze wel herkennen zonder microscoop. Ik besefte echter dat mijn uitspraak belangrijke gevolgen kon hebben en wenkte mijn assistente. Niet omdat ik twijfelde, maar voor de vorm. Vorm was belangrijk in dit soort situaties. “Thea, dit zijn toch kattenharen?” vroeg ik. Mijn assistente, die niet precies wist waar het over ging, knikte.
“Weet u het zeker dokter?” vroeg de vrouw, “kunnen het geen hondenharen zijn?”
Ik dacht na. Niet over de haren, maar over de vraag. Maakte het wat uit of haar man in het geheim op bezoek ging bij iemand die een kat had of juist bij iemand met een hond? Misschien was er een familielid dat een hond had. Misschien hoopte ze dat er een onschuldige verklaring was. Dat zou mooi zijn.
Ik keek naar mijn assistente. Ik zag dat ook zij begreep waarom het verschil belangrijk was. We bestudeerden de haren nogmaals en keken elkaar aan. We waren even geen dierenarts en assistente meer. We waren detectives, die aan de hand van een paar haren uitspraken konden doen die het verschil maakten tussen schuld en onschuld. Mijn assistente schudde haar hoofd en ik richtte mij weer tot de vrouw. Ze keek mij gespannen aan. Ik zag een wanhopig sprankje hoop in haar ogen.
Ik twijfelde. Soms wil je hoop levend houden. Soms is de waarheid een genadeloze sloper die alles verbrijzelt. Ik wilde niet degene zijn die de slopershamer hanteerde. Iedereen weet dat de waarheid niet altijd gezegd hoeft te worden.
“Het zijn kattenharen”, zei ik.
De vrouw knikte en veegde de sokken van de balie. “Bedankt dokter”, zei ze en wreef met haar andere hand over haar hals. Ik durfde niet goed meer in haar ogen te kijken.
Ze groette, draaide zich om en verliet de praktijk met grote passen. De sokken in haar hand geklemd.
Chris Polanen woont en werkt als dierenarts en schrijver in Nederland