Het loflied
In het dorpje L. vroeg de schoolmeester me of ik de zonne-energie installatie kon repareren. Er zat een schroefje los. Dat schroefje had hij zelf ook kunnen vastdraaien, gemakkelijk. Maar als er Hollanders komen, dan zijn Bosnegers hulpeloos. Want dat vinden Hollanders fijn: hulpeloze Bosnegers, en er komen steeds meer Hollanders: toeristen en stagiaires.
Ik speel dat spel niet graag mee. Want hulpeloos doen is net zo iets als scheel kijken: een beetje flauw maar als de klok slaat zit je er maar mooi mee. Maar zo’n simpel verzoek weigeren, zo kort na aankomst, dat is zo bot, het is maar een paar seconden werk. En om daar nou zo principieel over te doen… ik zal dat schroefje wel aandraaien hoor. Alleen heb ik geen schroevendraaier bij me.
Meester heeft er ook geen. Hij wil een jongen het dorp insturen om er een te zoeken, maar dat voorkom ik. Dat uitkammen van zo’n dorp duurt uren en dat krijg je nog een afgebrokkeld roestding van een verkeerde maat. Liever beloof ik de volgende dag terug te komen, kwart voor acht, voordat de school begint, dan hoef ik Meester niet uit zijn les te halen.
De volgende dag ben ik er, kwart voor acht. Ruim honderd lawaaiende kinderen, maar nog geen Meester. Ik ga dus maar op het schoolerf zitten wachten en bezienswaardig zijn. De kinderen zijn al lang niet meer bang voor me. Drie jongetjes leggen beslag op mijn armen, en een meisje mijn haren, maar de puberjongens plagen haar weg: “Pas op, Menno gaat je verkrachten.” Dat is de bekende jaloezie: niet dat zij zelf met mijn haar willen spelen of verkracht willen worden, maar ik ben nu eenmaal hun eigendom en meisjes moeten daar afblijven. Ik laat het maar, ik ben gekomen om een schroefje vast te draaien, niet om in te grijpen in dat eeuwigdurend haantjes- en hennetjesgevecht.
Daar komt de Meester en ik sta op. Hij is laat, we gaan dus niet naar het kabinetje waar dat losse schroefje is; eerst moet Meester de school openen. De schoolbel wordt geslagen en ineens is die chaotische kluwen kinderen muisstil. Ze staan opgesteld in rijen voor de vlaggenmast. Het volkslied, weet ik uit ervaring. Maar dat wordt het toch niet: een zeurderig slijmmelodietje. Ik zal het maar niet opschrijven want dan blijft het ook bij de lezer dagenlang door het hoofd jengelen. Een paar kinderen kijken onder het zingen ginnegappend naar mij en ik krijg dat gevoel dat er over me geroddeld wordt. Ik ga dus luisteren – dat valt niet mee want het lied is zowat honderdstemmig omdat er weinig consensus is over toonhoogte of maat. Maar na het tweede couplet kan ik het toch volgen: het liedje gaat inderdaad over mij.
Ik word honderdstemmig bedankt, lieve Menno, ik ben de redder in nood, blanke Menno, zonder Menno gaat een ieder reddeloos verloren, de enige steun en toeverlaat is blanke Menno, enzovoort. Ik vind het wat overdreven, voor dat ene schroefje dat nog niet eens vastgedraaid is ook. Ik zou er bijna van naast mijn schoenen van gaan lopen, maar die heb ik al in geen weken aangehad; in Paramaribo laten staan. Als alternatief voel ik maar medelijden met al die kindertjes, die dit liedje de vorige dag dus hebben moeten leren. Daar hebben ze vast voor moeten schoolblijven want Menno toezingen hoort toch niet bij de lesstof.
Pas dagen later ben ik er van af, dat domme deuntje dat almaar door mijn hoofd spookte. Maar op zondag begint het weer. Het komt aangewaaid vanuit de kerk: datzelfde deuntje, datzelfde kromme taki-taki-taaltje; alleen is het nu niet Bakra Menno die de wereld moet komen setie boenoe maar Masra Jesu. Pak van mijn hart: niet alleen dat Hij die klus van me overneemt, maar ook dat de kindertjes dat liedje niet voor mij alleen hebben hoeven instuderen.
Het zal wel meer wereldverbeteraars overkomen. Die blanke met zijn lange witte haren, blote voeten en baardje die een poosje terug in het dorp is geweest, aardig was tegen de kinderkes en toen weer is weggevaren, maar heeft beloofd spoedig terug te komen. En als hij terugkomt dan wordt het eeuwig licht: ja, iedereen weet wel wie dat is, die de kapotte elektriciteitscentrale kan repareren. Vooral als ik malaria heb gehad, dan zie ik er uit alsof ik net van een kruis ben afgepeuterd. Alleen heb ik wel een schroevendraaier.