In de massa
Ik moest weer eens een stempeltje in mijn paspoort hebben. Waarom heeft niemand me ooit kunnen uitleggen – maar zonder stempeltjes gaat het niet. Nu ben ik ingeschreven in het district Sipaliwini.
Het is gezelliger in de rij van Sipaliwini dan in de verlengde rij van de Coppenamestraat. Want bij de Coppenamestraat kankert iedereen na een uurtje rijhangen. Bij Sipaliwini niet. Men aanvaardt de exotische cultuur der stedelingen en rijhangen hoort daar blijkbaar bij. Toeristen moeten in Sipaliwini op de culturele avond in een lendendoek een gek dansje doen, en Sipaliwinianen moeten in Paramaribo stempeltjes halen, zo is dat nu eenmaal. En in de rij bij Sipaliwini hoor ik de stamnieuwtjes. Wie dood is en wie het tegenwoordig met wie doet. “Wat? Die ook al? En zijn moeder al weer zwanger?”
Iedereen kent iedereen. En omdat ik misschien wel de enige vreemdeling ben die legaal in Sipaliwini woont, kennen de ambtenaren mij. Dat heeft voordelen. Vroeger, bij Coppenamestraat, konden ze mijn kaart nooit vinden, en dan moest ik morgen terugkomen of naar Leiding 9A of Combé of nog ergens anders en dan toch morgen terugkomen. Maar bij Sipaliwini kunnen ze mijn kaart altijd vinden: die zit in dat heel dunne stapeltje met een elastiekje er om en de ambtenaar weet nog precies dat ik drie jaar geleden ook was geweest, toen was die kaart er dus nu moet hij er ook zijn. En de ambtenaren bij Sipaliwini snappen waarom ik niet even naar huis kan gaan om dat vergeten strookje op te halen. Ik kreeg dus mijn stempeltje zomaar, zonder strookje.
Maar het wonen in Sipaliwini heeft ook nadelen, en zeker als er computers worden ingezet. Dat ondervond ik bij de belastingdienst. Toen ik ook bureaucratisch naar Sipaliwini verhuisde, gaf ik mijn nieuwe adres daar door.
“Adres?”
“Amakaköndë”, antwoordde ik en de ambtenaar typte het in.
“Blieb?”, zei de computer. Dat betekent: “Bestaat niet.”
Nou, dat laat ik me niet zeggen door een computer. Maar na een tijdje ontdekten we dat Amakaköndë wel bestaat, maar onder de naam Makkakondre. Nou ja, ook in de stad zijn spellingsproblemen, want Rust en Vredestraat wordt daar gespeld als Fred Derbystraat.
“Straatnaam?”, vroeg de computer.
“Geen”, antwoordde ik naar waarheid. Want in het dorp zijn de Chinezen nog niet aan het asfalteren geweest.
“Blieb?” Dat betekent: “Mag niet.” Zonder straatnaam belasting betalen.
“Achter de kostgrond van Moi, dan honderd meter doorlopen, en bij de grote kwaha-boom rechtsaf”, antwoordde ik opnieuw naar waarheid. Want als de bode op zijn brommertje het belastingaangifteformulier komt brengen moet hij rechtsaf: linksaf is naar de kreek.
“Blieb?”
“Probeer eens Mennostraat”, suggereerde ik want eens moet het er van komen. Maar ook de Mennostraat herkende de computer niet.
Ik suggereerde ontheffing van belastingplicht wegens onplaatsbaarheid, maar de ambtenaar had een beter idee. Ik moest maar aangeslagen worden op een adres waar ik niet ingeschreven was, ook al was dat tegen de regels.
Maar met een fictief aanslagadres waren de belastingtechnische problemen nog niet opgelost. En vorig jaar vond de inspecteur dat ik te weinig verdiende. Dat vond ik ook, maar de bescheidenheid gebiedt dat men dat niet van zichzelf zegt en zo ben ik ook wel tevreden. Een cassavekoek kost één srud, daar eet ik twee dagen van – probeer dat in Paramaribo maar eens. Mijn hut heb ik zelf gebouwd, mijn rockwell-testapparaat ook, awarra’s en pingo’s komen uit het bos, en als ik de ketel van buurvrouw lap krijg ik een bos bananen of een bundel brandhout. Wat wil een mens nog meer?
“Bananen en brandhout is dus inkomen”, zei de inspecteur. “Dat moet U opgeven.”
“Zal ik doen. Wat is de koers van brandhout tegenover de srud?”
Als er ooit een belastingkantoor komt op Sipaliwini, dan laat ik me daar inschrijven.