Mi Gudu, 37
Leonoor Wagenaar was vanaf de oprichting tot juni 2008 hoofdredacteur van Parbode. Maar de werkelijke reden voor haar verhuizing enkele jaren geleden naar Suriname was dat zij en vooral haar man René Segerius hier een cruiseschip wilden bouwen. Daarover schreef ze een column in de Amsterdamse krant Het Parool, die ophield toen de Mi Gudu in de vaart werd genomen. Nu krijgen deze columns een vervolg in Parbode (en op www.migudu.net).
Edward is hier
Vorige maand hebben we hem van Zanderij opgehaald, Edward, een bleke, lange slungel met een Ajax T-shirt en een spijkerbroek die modieus van zijn bescheiden achterste dreigde te zakken. Wat was hij veranderd! En wat was hij hetzelfde gebleven!
Edward and me, we come a long way. Toen ik in 1979 bij Het Parool kwam werken had zijn moeder, Mary Ann Lindo, een studentenbaantje als assistent van columnist Evert Werkman. En toen Werkman stopte, rolde ze richting stadsredactie waar ze veel te leuk bleek om secretaressewerk te doen. Samen begonnen we van de weggelopen dierenrubriek ‘Verdrietjes’ een eigen hoekje te maken: geen bericht kwam zinnig geformuleerd in de krant: hoe raarder hoe beter, achteraf bleek het de favoriete rubriek van Adriaan van Dis, maar we deden maar wat.
Ze werd lid van de redactie en wij werden hartsvriendinnen. Haar wachtwoord voor de kersverse computer was ‘dramalindo’, ‘dra’ voor de doctoranda, ‘drama’ voor de titel die ze op de eindstreep van haar geschiedenisstudie liet sloffen en die tevens haar voorletters vormden. Samen hebben we hele bijlagen gemaakt, een Amsterdamse boekenrubriek samengesteld (naast elkaar op het terras van Hesp aan de Amstel, ik steeds de ene helft van de drukproef, zij de andere), samen hebben we pagina’s vol geïnterviewd, de VIP-lounge van Ajax voorgoed belachelijk gemaakt en de Landbouwbeurs een plaats in de geschiedenis gegeven. Nooit heb ik zo verschrikkelijk veel met iemand gelachen als met Mary, we hadden hetzelfde volume qua lachbui en dreven hoofdredacteuren tot de rand van de waanzin. We werden uit elkaar gezet, maar bleven onafscheidelijk.
We hadden natuurlijk een hele groep Parool-vrienden waarmee we dagelijks in het café belandden. Maar toen Mary op de valreep toch nog zwanger werd en tot haar onuitsprekelijke blijdschap Chippie (Philipe) geboren werd, moest het terrein van de kroeg naar het huis aan de Lindestraat worden verschoven. Natuurlijk werkte ze gewoon door, maar ’s avonds sjouwden haar man Pieter en ik om beurten met een snikkende baby terwijl zij over de telefoon een verongelijkte geïnterviewde probeerde af te wimpelen. Ook de kleine Edward werd met veel gejuich binnen gehaald en, ja, ik werd een beetje deel van dat gezin en van die hele familie. In die periode besloop Nico Merx, columnist en flamboyante pias me een keer van achteren om met een luidschallende stem, die tot in de verre uithoeken van het redactielokaal te horen was, te vragen: ‘En, Leonoor, voel jij je eierstokken nu ook niet ruisen’. Maar nee, die twee jongetjes bevredigden in de loop der jaren volledig wat ik aan kinderwens bleek te hebben.
Twaalf jaar geleden werd er kanker bij haar geconstateerd. Eigenlijk was de diagnose vrij snel duidelijk: niet te redden, wel te rekken. Vier jaar heeft ze de meest bizarre therapieën ondergaan, tot aan een chemo-kooktherapie waarvan ze blaren zo groot als tomaten opliep, ze was bereid álles te proberen, zo lang ze maar haar jongetjes kon zien opgroeien. Maar op 14 september 2000 moest ze de strijd opgeven.
René kwam in mijn leven, en dus in dat van hun, ik heb hem nog aan haar voorgesteld, bij haar graf in de duinen van Overveen. Een paar jaar later vertrokken we naar Suriname en verwaterde het contact met de jongens (hoewel ze de columns in Het Parool, geloof ik, nog wel lazen). En nu zit Edward uitgelaten te wippen op de achterbank van de pick-up. En hij weet álles nog! “Neuder, wat was dat toch met die aap?”
Mijn toenmalige verloofde, de begenadigde Artis-fotograaf Fred Nordheim had alle sleutels, dus dwaalden we regelmatig diep in de nacht door de dierentuin en konden we overdag de jongetjes voorstellen aan het nieuwste chimpanseetje. Ja, daar zijn nog foto’s van. “En het Groot Indiaanboek, kun je je dat nog herinneren?” Voor Het Parool was ik een paar keer in Guyana geweest (reportage over leprabestrijding) en raakte ik bevriend met een rijke houtboer die me met zijn eigen vliegtuigje mee naar de jungle nam en me daar bij de indianen soms dagen achter liet. Dus verzamelde ik verhalen (de indianen spraken een soort steenkool Engels), maakte foto’s en zette dat allemaal in een gebonden dummy die hun vader nog had. Diepe indruk maakten de Kaieteur-watervallen, de hoogste ‘one drop’ van de wereld of van Zuid-Amerika, daar wil ik even van afwezen. Nu een geweldige toeristische trekpleister, toen een verlaten plek waar alleen wij met het vliegtuigje landden en zwommen in de bovenloop met vlak naast me dat geweldige geraas. Het is bekend dat aan de voet van die vallen een schat aan goud en diamanten ligt. Dus zaten wij met z’n drietjes úren te puzzelen hoe we die geweldige watermassa voor even zouden kunnen omleiden, het werd een obsessie.
Beer Bob wist hij ook nog. Ik had de Bijenkorf geïnterviewd over hun nieuw ontworpen berenpaar, dus na afloop holde ik meteen naar de Lindestraat met armen vol recensieknuffels. Chip trok de zijne waterlaarzen aan en Ed zat op mijn schoot te glunderen. De zwaarden die ik voor ze meenam, uit Spanje, Turkije, Nepal “We deden weer een zwaardgevecht, ik met die mooie uit Turkije en toen hebben we die van Chip per ongeluk in tweeën gemept!”
Zo ging het door tot we in het donker onze oprijlaan op boiti opreden. Pas de volgende ochtend kon hij eindelijk Mi Gudu bewonderen. Verder doen we van alles, blogt hij, valt Parbo-bier in de roos en halen we nog steeds dierbare herinneringen op aan zijn moeder. Dat voelt fijn. Voor ons alle twee.
Brasa