Rappa: Een ‘adjeers’tori’
Schrijver en columnist RAPPA legt iedere maand de Surinaamse samenleving op de pijnbank
Ik geef toe dat ik tot op acceptabele hoogte een gekoloniseerde geest heb, waar ik echt geen moeite mee heb; ik doe er gewoon mee wat ik wil, want ik beheers mijn geest en niet omgekeerd, zoals ik bij velen vermeen te constateren. Ik begin onderstaande ‘adjeers’tori’ daarom met:
“Er was eens… een vader; hij was ‘netjes’ getrouwd en had enkele wettige kinderen. Pa en ma hielden het meest van hun oudste kind, Roekmini Soerabaja, een meisje, licht van kleur, mooi als een gordel van smaragd. Maar helaas, Roekmini ging er met ene Soekar vandoor en nam pa’s kris en buffel mee. Toen pa die kwam terughalen, werd het een bloedig gevecht. Maar Soekar won en gooide pa met alles wat aan hem herinnerde uit z’n huisje.
Het tweede kind was wat donker uitgevallen en zette vanaf zijn geboorte een keel op, trappelde wild met z’n voetjes terwijl hij z’n vuistjes gebald hield. Hij kreeg als naam Delano Rinaldo, alias Wilde Kust. Al vanaf het begin had vooral pa een liefde-haat verhouding met deze luidruchtige jongen. Zo lief en volgzaam Roekmini was geweest, zo opstandig was Delano. Steeds bracht hij zijn vader, die in gedegen kerkelijke en andere kapitalistische kringen verkeerde, in verlegenheid; zelfs de politie kwam er meer dan eens aan te pas. De ene keer was hij met een stel bezopen vrienden gaan joyriden, dan deed hij mee aan een anti-Viëtnam pro-Fidel Castro pro-Salvador Allende studentenbetoging, waarbij hij een Amerikaanse vlag hielp verbranden, dan had hij met een groep Hare Rama-goeroes in navolging van John Lennon flink mar’wana gerookt, tussendoor bezwangerde hij zijn buurmeisje van vijftien; mijn hemel, mi Gado, die Delano was een nagel aan de doodskist van z’n pa.
En steeds als pappielief zijn rebellerende zoon terechtwees, haalde die zijn schouders op en zei: ‘Neks no fout’. Wat kon pa dan toch boos worden; hij kreeg het zuur, zout, gal, lage salie en een hoge bloeddruk van die jongen en hij strafte hem steeds: hij blokkeerde zijn zakgeld, gaf hem kamerarrest, geen lekker eten enzovoorts, maar hoe meer hij strafte, hoe erger Delano werd. En het was juist dit lastig kind dat in feite zoals zijn vader wilde zijn; zo sprak hij zijn pa’s taal, zelfs verstaanbaarder dan pa, hield ervan met koopwaar onder en boven de wet te sjacheren, net als pappielief.
Toen Delano hem op een dag vroeg om met zijn vriendin uit huis te gaan, zei pa daarom met een zucht van verlichting: ‘Liever gisteren dan morgen. Hier, neem drieënhalve ton aan oprotpremie en je krijgt onze buitenplaats met al dat ongerept bos voor het symbolisch bedrag van één gulden en ik ben klaar met je.’ Ongelooflijk, die hyperzuinige pa was opeens zo royaal!
Maar pa bleef zich met hen bemoeien: zo moet je mijn oprotpremie besteden, zo moet je je kinderen opvoeden, nee, slaan mag niet, al deed ik dat vroeger flink bij jou.’ En omdat pa zijn schoondochter en kleinkinderen steeds volpompte met allerlei opjutpraat, kwam het vaker tot heftige conflicten bij Delano thuis, totdat deze een keer zodanig tekeer ging, dat hij z’n vrouw en een paar kinderen het ziekenhuis insloeg; eentje werd daardoor zelfs levenslang invalide. Pa was natuurlijk des duivels en klaagde zijn enfant terrible aan bij allerlei kinderrechtenorganisaties, liep al z’n relaties af om zijn eigen zoon zwart te maken, te boycotten en te isoleren en weer eens bevroor hij het restant van die toelage van drieënhalve ton. Delano schreeuwde hem toen toe: ‘Hou je huichelhulp, jij krentenkakker met je kruideniersmentaliteit. Mijn rijke vrienden Obiah en Chavvy zullen me helpen.’ Pa schreeuwde toen terug: ‘Zie je niet in, ezel, dat ik je met al die tegenwerking juist wil leren op je eigen benen te staan en niet steeds links en rechts op de bedeltoer te gaan?’
En nadat een deel van de kleinkinderen in een stille protestmars om het huis had gelopen en er flink over en weer was gescholden, ging iedereen weer, net als in het Gallisch dorpje van Asterix en Obelix toverdrank (Parbo-borgoe) drinken en everzwijn (roti met pom en masaladoks) (vr)eten en flink tori praten en ‘boeke-boeke-dansen. Alleen de bard mocht niet zingen; hij wilde over dictatuur van de meerderheid zingen, een oud liedje overigens. Maar is democratie dan dictatuur van de minderheid?”
En we eindigen dit ‘adjeerssprookje’ ook met het gekoloniseerde: “En ze leefden lang en gelukkig…”