SAAMAKA, 36
Houtvlot
Vijf dagen zijn we nu onderweg, vier man op drie houtvlotten. Hemelsbreed is het een stukje van tien kilometer, in werkelijkheid schat ik het op vijfentwintig. De kreek kronkelt als een duizendpoot en we zijn nu pas halverwege. Twaalf kilometer in vijf dagen. Gisteren maakten we nog geen vierhonderd meter en dat was toch hard werken!
Dit is geen Huckleberry Finn-avontuur, een rivier afdrijven, vissen, kletsen in eindeloze zwoele zomernachten. Deze Makriki is geen Mississippi, maar een oerwoudkreek. Op de luchtfoto’s kan je hem nauwelijks zien. Het is een tunnel onder de bomen en in die vier dagen hebben we de zon alleen gezien waar de verlaten kostgronden aan de kreek grensden of waar de kreek door een graszwamp stroomt. Het is hoogwater nu. Daarom kunnen we afzakken met de houtoogst van de afgelopen droge tijd. Maar steeds weer wordt de doorvaart versperd door bomen die over de kreek zijn gevallen. Soms kunnen we daar overheen, soms er onderdoor, nadat we een gat gekapt hebben in het net van lianen en struiken dat altijd onder zo’n dode boom hangt. Vanmorgen viel uit zo’n overhangende boom een labaria op mijn vlot. Daar stond ik dan, tot mijn enkels in de afgebroken takken en bladeren. Ergens daartussen zat die gifslang en de stroom drukte ons (vlot, slang en mijn persoon) tegen die omgevallen boom aan, dus ik kon nergens heen. Voldoende avontuur voor een dag of wat.
Overhangende bomen zijn lastig, maar het lastigst zijn de bomen die onwrikbaar vast zitten op twintig centimeter onder water. Onze vlotten steken dieper. Overtrekken gaat moeilijk, want alleen op die boom kan je staan en kracht zetten. De bodem is onder zo’n boom altijd een kuil vol prut van rottende bladeren, waar je geen houvast op hebt. Onder water zo’n boom doorhakken gaat niet, de bijl is onder water onbestuurbaar. Eén zo’n boom kan uren oponthoud geven – zoals gisteren dus.
Vandaag hadden we er weer een. We werden er tegen aan gedreven, er waren geen overhangende takken waar we de vlotten aan vast konden binden, dus het werd een verkeersopstopping, een kettingbotsing. Het derde vlot kapseisde, sloeg uit elkaar en daar zaten we dan: vier man, een kettingzaag, een bijl, drie houwers en een chaos van opgestuwde planken en we konden geen kant meer uit. Dit lijkt het eindpunt van de tocht: een seizoen houthakken, vier dagen vlotvaren – allemaal voor niets.
Het is al laat. Vandaag kunnen we niets meer doen. We lopen terug naar het dorp, anderhalf uur verderop. We zijn verkleumd, doodmoe en ik struikel zelfs af en toe over de wortels over het bospad. Twee dagen rust, want vandaag is het zondag – dinsdag is in dit stuk bos de taboedag; op dinsdag mogen we niet werken. Woensdag zien we weer verder.
Deze vlotexpeditie is een experiment om timmerhout dat tien kilometer diep het bos in is gezaagd, naar de meubelwerkplaats te krijgen. Traditioneel worden planken op het hoofd het bos uitgedragen. Vroeger kon dat nog, in de tijd voor de ontwikkelingshulp. Nu is dat oneconomisch geworden, want de ontwikkelingshulp komt nu met tractoren. Die raggen gewoon het hele bos plat, dat maakt transport goedkoper, zeker als die tractoren gratis zijn. In de praktijk blijkt het niet te werken, maar de Saamaka-markt anticipeert er toch op, de houtprijs daalt en de vraag neemt toe, een econoom moet me maar eens uitleggen hoe dat werkt. Maar het werkt: de ontwikkeling rukt op en de lokale industrie verdwijnt voordat die kan ontluiken.
Vandaar dit experiment met vlotten: een soort laatste wanhoopspoging. Het idee is dat als we deze kreek eenmaal bevaarbaar hebben gemaakt, het volgende transport volgend jaar minder moeite zal kosten. Mar of het gaat lukken, dat weten we nog niet.