Nachricht von Suriname und seine Einwohnern
Christlieb Quandt verbleef tussen 1768 en 1780 in Suriname. Als missionaris van de Moravische Broeders (Evangelische Broedergemeente) werd hij eerst aangesteld op Saron aan de Saramaccarivier. Hier begon hij met het bekeren van Arrowakken tot het christendom. In 1774 vestigde hij zich op de missiepost Hoop, gelegen aan de Corantijn. Gedurende zijn twaalfjarig verblijf hield hij een dagboek bij. In 1807 publiceerde hij een boek waarin hij ons een nauwkeurige beschrijving van het leven in Suriname voorschotelt. Quandt kocht zelf ook, net als andere missionarissen in de kolonie, slaven om allerlei werkzaamheden te verrichten. Tegelijkertijd pleitte hij voor een betere behandeling van slaven. Hij schrijft op nuchtere en soms afstandelijke wijze over zijn belevenissen in Suriname. Zo schrijft hij dat op 28 januari 1770 enige ver stroomopwaarts wonende Marrons zijn dorp Saron voorbij voeren. Deze werden aangeduid als ‘Freyneger’ en hun kapitein heette Massinga. In vier korjalen zakten ze de rivier af op weg naar Paramaribo. Zij hadden twaalf gevangenen bij zich die ze in de stad aan het gezag gingen overdragen. Nog maar een aantal jaren eerder hadden zij deze gevangenen ertoe bewogen weg te lopen van hun eigenaren en zich bij de Marrons aan te sluiten. Vanwege de vredesverdragen die zij met het koloniale gezag gesloten hadden, moesten zij deze weggelopen slaven weer teruggeven. Wat dit boek zo interessant en aardig maakt, is dat we nu eens niet een beschrijving van het leven in de stad krijgen maar van afgelegen plekken als Saron en de missiepost aan de Corantijn. Juist de rijke beschrijving van de taal en cultuur van de inheemse bevolking van Suriname, de ‘Indianen’, is bijzonder waardevol. Ook leren we veel over het contact tussen Marrons en de inheemsen, die niet altijd met elkaar in vrede leefden. In 1761 hadden de ‘Freyneger’ Saron overvallen, acht mensen gedood, de huizen platgebrand en een totaal van elf inheemse vrouwen en kinderen meegenomen. Onder hen was Gottfried, een jonge ‘Indiaan’. Zo’n tien jaar later keerde Gottfried terug naar Saron, maar stierf korte tijd later. Er werd beweerd dat de Marrons hem vergiftigd hadden, mogelijk uit angst dat Gottfried aan de koloniale gezaghebbers de weg naar het dorp van de Marrons zou kunnen verraden. In 1780 moest Quandt noodgedwongen, vanwege de ziekte van zijn vrouw, terugkeren naar Europa. Hij vestigde zich in Herrnhut en zou daar tot aan zijn dood in 1824 aan de vertaling van het Nieuwe Testament in de Arrowakse taal werken.
Nachricht von Suriname und seine Einwohnern. Christlieb Quandt. Görlitz, 1807