Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge
In deze rubriek hebben we tot op heden nog weinig ruimte geboden aan een belangrijke categorie boeken uit de Surinaamse bibliotheek; boeken over de taal. Het zal duidelijk zijn dat de officiële taal in de kolonie Suriname ook in de achttiende eeuw Nederlands was. Nederlanders, Duitsers, Sefardische Joden, konden op de één of andere wijze wel uit de voeten met het Nederlands, Duits of Frans. Maar de overgrote meerderheid van de bevolking, zo’n vijftigduizend in getal, bestond uit slaven die uit uiteenlopende (taal-)gebieden in Afrika in Suriname waren samengebracht. In de zeventiende eeuw was Suriname niet alleen een multi-etnische- maar ook een veeltalige samenleving waarin verschillende Afrikaanse, Europese en Inheemse talen gesproken werden. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw ontwikkelde zich een lingua franca die bestond uit een mengeling van deze Afrikaanse en Europese talen. Dat deze ‘contacttaal’ veel meer werd gesproken dan de Europese talen is een logisch gevolg van de getalsverhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Zo leefden er in 1787 ongeveer tienduizend mensen in de stad Paramaribo. Hieronder bevonden zich 1350 Europeanen (inclusief 615 Sefardische en 430 Asjkenazische joden), 650 vrije mensen van Afrikaanse komaf en zo’n zeven- tot achtduizend Afrikanen die in slavernij werden gehouden. In verhouding waren er in de stad dus viermaal zoveel mensen van Afrikaanse komaf als Europeanen. Op de plantages was deze verhouding zelfs 24:1. Het boekje van Pieter van Dyk is het vroegste taalinstructieboekje dat voor het Sranantongo werd gemaakt. Het bevat in totaal 112 pagina’s. Het titelblad laat er geen misverstand over bestaan waarvoor het boekje bedoeld is: het is ‘Dienstig voor alle Koop- Luiden, (…) Eigenaren, Directeuren der Plantagien, Timmer-Luiden, Smits en anderen (…) om in korten Tyd de Slaaven te konnen Verstaan en van dezelven Verstaan te worden’. Behalve uitgebreide woordenlijsten bevat het boek ook twaalf zogenaamde ‘Zaamenspraken’ (conversaties). Voor plantagedirecteuren zijn er veelzeggende teksten die schijnbaar van belang waren. De directeur tegen een slavin: ‘Oeno doe ogeri, mi za zori joe langa wipi boe zanti oenoe doe, da tem mi tan epe koffie no mos tan klari, loese joe wipi bassia.’ (‘Heb je geen kwaad gedaan! Ik zal jou wyzen met de Zweep, wat kwaad je luy gedaan hebt: Als ik opstaa moet de Koffi dan niet klaar zyn: Doed jou zweep los Officier’). De teksten zijn te lezen als een interessant inkijkje in gesprekken tussen directeur of eigenaar en slaven, maar ook in die tussen de blank-officier en een zwarte Officier. Beangstigend echt zijn conversaties van een plantagedirecteur en een slavin: ‘Filida, jy moet in myn kamer koomen als ik gaa slapen’. Filida zegt daarop dat ze dit niet kan doen, want haar man is een ‘Kormantynsze Neeger’, hij zou zichzelf van kant maken. Directeur: ‘Hoe fassi joe man fa granman vo joe (…) als hij maar een Mond open doed zal ik hem met de Zweep verleeren en daarom doe zo als ik u zeg, of anders zal het kwaad op u Kop uitvallen, gaa heen’. Over Pieter van Dyk zelf weten we bijzonder weinig. Er wordt gesuggereerd dat hij een blank-officier was op een plantage in Suriname. Dat hij zelf uit eigen ervaring heeft geput om de dialogen op te schrijven lijkt bijzonder aannemelijk. Het is een bijzonder zeldzaam boekje. De Buku Bibliotheca Surinamica beschikt slechts over een kopie. Het Surinaams Museum heeft een exemplaar, net als de Amerikaanse universiteit Yale. In Nederland heeft, voor zover bekend, alleen de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Leiden er een.
Nieuwe en nooit bevoorens geziene Onderwyzinge in het Bastert, of Neeger Engels, zoo als het zelve in de Hollandsze Colonien gebruikt word, Pieter van Dyk. Amsterdam, ca. 1765