Mathilde Tjon Jaw Chong
Onze ouderen hebben een lang en vaak werkzaam leven achter de rug. Met Parbode blikken ze terug
‘Mijn man was een tikkeltje jaloers’
Op de tweede verdieping van bejaardentehuis Majella verwelkomt een opgewekte Mathilde Tjon Jaw Chong ons in haar bescheiden kamertje. De ramen naar het balkon staan opengeklapt en de wind wappert fris door de witte gordijntjes. ‘Thilly’, zoals Mathilde door familie en vrienden wordt genoemd, zit in een comfortabele lederen bruine stoel. “Ik was lekker aan het puzzelen. Zo spendeer ik meestal mijn tijd. Ik maak een puzzeltje, laat mijn hersens even werken en rust daarna weer wat uit.” Thilly woont inmiddels 21 jaar in het bejaardentehuis. “In 1980 overleed mijn man, en mijn kinderen wonen allemaal in het buitenland. Ik heb de eerste jaren nog wel alleen in het huis gewoond, maar ik voelde me op een gegeven moment niet meer veilig. Er waren in korte tijd twee mensen vermoord in hun huis, dus ik besloot in 1993 hierheen te verhuizen.” Ze vindt het heerlijk wonen in Majella. “Als er uitnodigingen zijn voor activiteiten, sta ik als eerste in de rij. Morgen gaan we in een busje met vijftien andere bewoners op stap om een verjaardag van iemand te vieren.” Ze wijst naar een grote rode agenda op het tafeltje naast haar. “Maar ik moet wel alles opschrijven hoor, anders vergeet ik het”, lacht ze. Dansen op de feestjes, doet ze niet. “Nee, dat deed ik eigenlijk nooit. Mijn man was een tikkeltje jaloers. Hij zei altijd: ‘Dansen is een vrije omhelzing naar anderen toe’, dus ik bleef braaf zitten. Dat doe ik nu ook; lekker zitten en genieten van de mensen om me heen.” Thilly is het tweede kind uit een gezin van acht kinderen. Ze leerde haar man kennen in het onderwijs; beiden werkten in het Rooms Katholieke Bijzonder Onderwijs (RKBO). “Maar toen we trouwden in 1947, raakten we allebei onze baan kwijt. Ik was in verwachting van ons eerste kind en destijds waren de regels erg streng; we moesten voor ons gezin gaan zorgen en daarnaast was geen plaats voor een baan.” Ze zochten hun heil op Curaçao, waar destijds veel werkgelegenheid was en meerdere Surinamers naartoe trokken. Ze kregen beiden al snel weer een baan in het onderwijs. “Curaçao was een heerlijke tijd. Ik genoot van mijn werk, de collega’s en de vrienden om ons heen. Ook kregen we nog drie kinderen. In 1963 wilde mijn man echter terug. Hij miste zijn familie en steeds meer van onze vrienden gingen terug naar Suriname of verhuisden naar Holland. Dat laatste was geen optie voor mij; Ik heb een hekel aan kou!” Terug in Suriname ging het echtpaar weer werken in het RKBO. Haar man had naast het werk nog een bijbaan als rijinstructeur. “Hij wilde me zo graag leren rijden, maar ik had er niets mee. Autorijden maakte me nerveus en ik zat er niet op te wachten dat hij me ging afsnauwen. Uiteindelijk ging ik toch overstag. En hij heeft me nooit geschreeuwd”, grinnikt ze. “Uiteindelijk heb ik nog geen jaar achter het stuur gezeten. Ik reed eerst nog vanaf ons huis in de Alexander Samuelstraat via de Schietbaanweg naar mijn ouders in de Prinsessenstraat. Maar toen zij in dat jaar besloten naar Holland te verhuizen, zag ik het nut niet meer in om de auto te pakken.” Haar familie woont dus grotendeels in het buitenland. “Maar ik heb mijn broer Leo nog, die woont in Huize Margriet. Hij komt af en toe op bezoek. En voor mijn negentigste jaardag kwam de hele familie over, en vierden we een groot feest hier beneden. Dat was echt geweldig!”