Omu Sneisi
Rappa ontleedt op zijn typisch eigen(wijze) manier
bekende en minder bekende woorden
Omu* Sneisi, letterlijk Oom Chinees, is de algemene aanspreektitel voor de buurtwinkelier, van oudsher een Surinamer van Chinese afkomst. Wat voor taal je thuis ook sprak, in de winkel-op-de-hoek was het: “Omoe, djiem drie kakaston” (de kakaston is een zwaar gezouten gedroogde vrucht, en djiem de samentrekking van ‘gi mi’ oftewel ‘geef mij’). Of: “djiem fevi tawtih” (vijf zoetzure sjalotjes). Of je vroeg een nog warm puntbroodje, met één cent boter en belegd met vijf cent kaas, salami of pindakaas (in deze winkels is dit woord ontstaan), olie- of tomaatsardien besprenkeld met gesnipperde ui en fijngesneden rode peper. Suri- Neds hier op vakantie móeten zo‘n belegd Chinees puntbroodje hebben gegeten, anders waren ze niet in SU. Hoe is dit gebruik van ‘omu’ nou ontstaan? Nobody knows. Wel is bekend dat de eerste Chinese immigranten (suikerrietkappers, afkomstig uit Java) hier zonder vrouw kwamen, en na hun contracttijd veelal de handel ingingen. Velen namen een Creoolse concubine of trouwden die. Vandaar dat er bekende Creolen zijn met een Chinese familienaam, zoals Tjin Lip Shie, Shak- Shie, Pang A Tjok en Tjon A Meeuw. Verder bestaat nog steeds de gewoonte dat het kind uit een vorige relatie de nieuwe concubaan van zijn/ haar moeder met ‘oom’ (omu) aanduidt. Zo kan het gebeurd zijn dat een moeder haar kind naar de winkel van haar Chinese concubaan stuurt en zegt: “Aks’ie omoe wan pontu sukru” (vraag je ‘oom’ een pond suiker). Echt gebeurd: twee meisjes van de Louiseschool hadden de gewoonte om bij de winkelier onderweg steevast te vragen: “Omoe, yu abi idioot in blik?”. Omu ging dan al zijn rekken langs, mompelend en grommend dat hij wel doperwten, bruine bonen en Wijsmanboter in blik had, maar niet het gevraagde. Tot zijn dochtertje, intussen ook schoolgaand, hem zei dat ‘idioot in blik’ een minachtende aanduiding voor iemand was. Wel mi boi, omu wraak! Rustig wachtte hij daags hierna de vraag van de giechelende meisjes af, en opeens haalde omu (toen nog een open toonbank in de winkel) het vlijmscherpe hakmes tevoorschijn waarmee hij fachong (Chinese worstjes), mager varken en geroosterde kip in slijsjes (plakjes) hakte. Met een slag plantte hij het mes op de toonbank. Als het ene mulomeiske in rooms-blauw uniform niet bijtijds haar hand weggetrokken had, was ze met drie onttopte vingers door het leven gegaan. Omu, overigens het geduld zelve, schreeuwde woestkwaad:“Dondel op uit mi winkli,” gevolgd door een reeks krachttermen: “Lawsi tjoe-njoek pinga tjaw makai.” Vertaling? Vraag dat maar aan onze ambtenaren die nu Chinees leren.