Kabiden
Leonoor Wagenaar stond in 2006 aan de wieg van dit blad. Twee
jaar bleef ze hoofdredacteur om vervolgens met haar man en hun
zelfgebouwde riviercruiseschip Mi Gudu naar de oevers van de saramaccarivier
te verhuizen, waar ze het resort Bloemendaal op zetten.
Er was telefonisch gereserveerd door mevrouw Aboikoni; een klinkende surinaamse naam met een gedistingeerde blanke stem. Vervolgens rolde een busje onze oprijlaan af en rolden daar alleen maar blanken uit… Hoezo Aboikoni? We dachten nog dommig dat de chauffeur een lokale taxichauffeur was, maar nee: de chauffeur was dus sylvester Aboikoni (55), kleinzoon van het roemruchte en vooral charismatische grootopperhoofd Jozef Daniel (beter bekend als Agbugo), neef en oom van de daaropvolgende granmans Aboikoni en zelf dus ook lid van de matjuwlo, de familie-lo die traditioneel de stamhoofden van de saramaccaners voortbrengt; een hele eer! De blanke dame bleek zijn echtgenote Diane, met wie hij alweer jaren samen is en drie zoons heeft waarvan de oudste al 31 is en Quincy, de jongste van 11, zelfs is meegekomen. De andere bakra’s zijn vrienden die op suriname-sleeptouw werden genomen. “Die vakantie was al lang geleden geboekt”, zegt hij met dat bronzen stemgeluid, “maar toen de laatste granman, Belfon Aboikoni, onlangs overleed, moest ik eerder naar hier komen. inmiddels ben ik al drie keer op en neer geweest naar Asidonhopo, waar het lichaam ‘rust’, zoals wij dan zeggen. over het water, ja, en dan is het dorp ver, helemaal bij de Gran Rio. ik durf niet zo goed in zo’n vliegtuigje, dus dan maar steeds weer in de korjaal. Maar gaan moest ik; destijds ben ik door Belfon in nederland benoemd tot Kapitein, Kabiden zeggen de mensen in het bos, en dan word je geacht deel te nemen aan de verschillende rituelen. “Hij is eind juni gestorven, maar wordt pas maanden later begraven. in die tussentijd ‘slaapt’ hij dus bovengronds. Dat gaat niet stinken, hoor, de saramaccaners hebben zich al lang geleden de kunst en de kennis van het balsemen eigen gemaakt. in die tussenliggende periode is het een komen en gaan van dignitarissen, ministers en gewoon volk, iedereen komt wel een bezoekje afleggen. Er heerst een feestelijke stemming met veel dyugudyugu, veel bedrijvigheid: er moeten hutten gebouwd worden voor de begrafenisgasten, jagers gaan dagenlang het bos in, vissers moeten grote voorraden vis roken… en op de dag van de begrafenis stromen de mensen helemaal toe! Duizenden van over de hele rivier, plus politie, vrienden… Dat is echt een happening, een geweldige levendige gebeurtenis! Maar wanneer hij ten slotte naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht, dan mag niet iedereen mee. Alleen de olomans en de grafdelvers. ik? Ja, ik zou mee kunnen. ik durf alleen nog niet te zeggen of ik, vanwege mijn werk, kan gaan. “ik ben geboren in Kapasikele, een vluchtdorp dat nu op de bodem van het stuwmeer ligt. We zijn er uit weggetrokken toen ik nog maar heel klein was. Die pijn zit bij velen heel diep, nog steeds, er is met de aanleg van de Brokopondo-dam veel verloren gegaan; graven, bidplaatsen… Maar we hadden geen stem, moesten wegtrekken voor het water, terwijl we er eigenlijk in de nieuwe dorpen geen enkel profijt van kregen. De stroom was voor de stad en de grote bedrijven, ons werd het niet gegund. Vanaf mijn zevende woonden we in Paramaribo, maar als kind kwam ik eigenlijk het meest in santigron. Daar kwam mijn moeder vandaan. santigron, het is wel een bosnegerdorp, maar geen vluchtdorp zoals die aan de Boven-surinamerivier. santigron werd eigenlijk ingericht voor marrons die dichter bij de stad wilden wonen en in de houtkap geld wilden verdienen, een soort werkomgeving zeg maar, er wonen ook heel veel verschillende lo’s bij elkaar. “Het is dus niet zo dat ik als kind mijn opa in Asidonhopo opzocht. Maar hij was wel dol op zijn kleinkinderen, dus als hij in de stad was, dan hield hij zich veel met ons bezig. nou had hij natuurlijk veel kleinkinderen, omdat hij met meerdere vrouwen was getrouwd, ik zou uit mijn hoofd zo gauw niet eens weten hoeveel. Maar in ons huis… je moet je voorstellen, hij had grote waardigheid, werd als een wijs man gerespecteerd door het koningshuis en belangrijke staatshoofden, reisde naar nederland, ja, zelfs naar Afrika. En zo gedroeg hij zich ook: prachtige kleren, een mooie hoed, een diepe, typische Aboikoni-stem – ze zeggen dat ik die van hem geërfd heb, maar goed – de man was een instituut. Dus als hij in de stad was, dan sloot hij zich met ons op in een aparte kamer, en daar werd hij dan echt opa. Met van die twinkelende ogen vertelde hij korte verhaaltjes, Anansitori, stukjes geschiedenis, van hoe onze voorouders gevlucht waren van de plantages. Daar kon hij zichzelf zijn, maar in het openbaar verloor hij nooit die waardigheid. En we waren geweldig trots op hem! Als hij dan weer op de televisie was… sang! “ik ben heel jong al naar nederland gekomen om te studeren. Tja, en toen ontmoette ik Diane en dus begrijp je het wel, ik ben gebleven en heb er een gezin gesticht. Wel kwamen we elk jaar naar hier. Diane spreekt ook sranan en ze verstaat saramaccaans. Toen mijn opa overleed, kon ik helaas door mijn studie niet overkomen, maar ook in nederland werden er flink wat rituelen gehouden, dus ik heb hem feestelijk kunnen gedenken. “Eigenlijk kom ik dus pas de laatste jaren, vooral nadat ik tot Kabiden was benoemd, steeds vaker naar Asidonhopo. om de rituelen te leren, de verhalen te horen en de geschiedenis te leren. Want bij ons staat er niets op schrift; alles wat we weten en hebben meegemaakt, wordt bij overlevering doorgegeven. “Met Belfon, de laatste granman, had ik een goede band. We wonen in Eindhoven en in 2009 was hij bij mij voor de viering van de Marrondag. We hebben bij ons ook een grote gemeenschap, vooral in en rond Utrecht, dicht bij de Zeister Zendings Gemeenschap. in totaal wordt het aantal geschat op zo’n 20.000 en de granman zei: ‘Al die mensen hebben ook hun vragen, noden en problemen, zij willen ook een kapitein, en hun eigen basja’. ik schrok: ‘Ho, ho, wacht even, ik heb bijna mijn hele leven in Europa gewoond, weet niks van al die rituelen… laat me eerst mijn leermeester bellen…’ Mijn leermeester, dat is mijn oom, de broer van mijn vader. ik legde het hem voor en moest hem na anderhalf uur terugbellen. in die periode zou hij bidden tot de voorouders. Vervolgens zei hij: ‘Jongen, het is jou gegeven, jij hoort kapitein te zijn.’ Het gekke van het hele verhaal is dat toen mijn vader stierf, hij wilde dat de kapiteinsstok naar mij ging. sindsdien hebben we die altijd in huis gehad, daar zit toch iets van voorbestemming in. nu reis ik altijd met mijn stok. Helaas ligt hij op dit moment in het hotel in de stad, anders had ik je hem graag laten zien. Maar goed, zo kwam het dat ik in 2008 ben geïnstalleerd. Twee jaar later kwam Belfon zelf naar nederland en vonden de rituelen, waaronder de witifutu, plaats. samen met drie andere kapiteins en verschillende basja’s, allen verspreid over het hele land, begeleiden we nu de groep in nederland, gaan naar dede oso’s, organiseren we alle mogelijke activiteiten en rituelen. We staan de mensen spiritueel bij tijdens geboortes, overlijden, ruzies, ziekten. in mijn huis heb ik nu ook een kamer als tempel ingericht, daar kan ik in contact komen met mijn voorouders. Dat lukt, ja, ze antwoorden in signalen. “ik merk dat er onder de jongeren minder animo is voor onze cultuur. Dat is jammer, maar dat zijn ontwikkelingen die je niet kunt tegenhouden. Maar het grappige is dat bij mij de belangstelling juist is toegenomen: pas als je weg, bent ga je de waarde ervan inzien, besef je uit welke rijke traditie je voortkomt…”