Requiem voor Sam
Onze allerliefste Sam is gestorven. Mijn eigen Sammetje Pammetje Boterhammetje (Sam was een sucker voor Chinese puntbroodjes). De enige hond die echt kon lachen als je thuiskwam. Die bij vreemden spontaan zijn machtige kop op schoot legde voor een knuffel. En die je volgde, waar je ook ging. De aardigste, mooiste, liefste hond van de wereld. Tot op het laatst heb ik gehoopt dat hij uit eigen beweging zou vertrekken. Maar toen hij, mager als een skelet, niet meer op kon staan, en nog maar muizenhapjes uit mijn hand nam, keek iedereen me beschuldigend aan. Ja, hallo, waarom moet ik dan juist de knoop doorhakken?!
Onze dierenarts woont op Saramacca en ze kwam de laatste tijd al om de twee weken naar hem kijken. Ze reageerde vol begrip, zou binnen twee uur bij ons langs komen (op zich al een zegen: geen doodzieke hond in de auto tillen, een uur naar de stad hobbelen, hem daar onder zware stress op de behandeltafel sjorren en dan dat fatale spuitje geven). Twee uur. Sam lag op ons terras en Anoeska (onze vriendin en gastvrouw van Bloemendaal) en ik lagen in die geleende tijd bij hem te snuffen en te strelen. Overal zaten bulten, een had hij opengekrabd en er kwam bloed uit. Veel bloed.
Toen we Astrids auto hoorden, was iedereen er, ons hele personeel (nou ja, vier in totaal op dat moment). Astrid onderzocht onze bejaarde mati, zag de blauwige bulten in zijn liesstreek en mompelde: ‘Ik denk dat hij ook bloedkanker heeft, als ik die abcessen zie.’ Dat hij nierpatiënt was, wist ik al drie jaar maar deze laatste diagnose rechtvaardigde eens te meer wat er zou gaan gebeuren.
Ze gaf hem het beruchte spuitje waardoor hij zou gaan soezen. Op het terras. Toen brak er een sibi busi los: donder, bliksem en regen, zodat we hem alsnog naar binnen moesten tillen. Hij was te vermagerd, Astrid kon het dodelijke gif niet in zijn ader spuiten. Het moest rechtstreeks in zijn hart. En – daar heb ik nog steeds verschrikkelijke spijt van – ik dorst er niet naar te kijken. Ik had bij hem moeten zitten, met die grote kop veilig op mijn schoot. En op dat laatste, zeer pijnlijke, moment, heb ik hem in de steek gelaten.
Sammetje. Hij was onze eerste hond ever. Al geboren voordat we definitief emigreerden. Hij kwam uit een goed nest, zou een soort Mechelse herder worden, in elk geval heel groot. René doopte hem in gedachte dus al Sthalinnn, maar toen we hem kwamen ophalen, zat er een heel verlegen blond kereltje en konden we niet anders dan zijn zusje (een duidelijk Dobermannvrouwtje, hun moeder was niet eenkennig geweest) er ook maar bij te nemen. Ik wist eigenlijk op het moment dat ik hem zag dat hij Sam moest heten. En zijn sexy, superintelligente zusje, dat was toch een Lola?!
We woonden in Paramaribo-Noord, aan een zandpad, René bouwde dag en nacht aan het schip, en ik zat met twee pups die het puntje van de toiletrol pakten en dan met de slinger het hele huis doorrenden. Die met oudjaar zo schrokken van een bombel, dat we in de carport het dievenijzer rond de hydrofoor moesten losknippen om de angstige Sam te bevrijden. Het was de tijd dat de Marron Sampie met zijn bende de stad onveilig maakte en zich schuldig maakte aan roofmoord op onschuldige oudjes. Dan ging ik met mijn pup wandelen op dat zandpad en als hij te ver weg galoppeerde riep ik hem: ‘Sam! Sampie, kom!’ Waarna overal in de straat luiken dichtklapten en deuren in het slot gleden.
Zijn zusje ging na eindeloos doktersbezoek, laboratoriumonderzoek en tobben een half jaar later dood: leukemie. Toen was Sam puppie in z’n uppie. Maar inmiddels wel een aantrekkelijke Man. Er was een oude, hevig vergrijsde teef die hem de kunsten van de liefde wel wilde bijbrengen. Dus opende ik de poort voor haar en vloog Sam, hevig in paniek, naar het uiterste puntje van ons erf: op die oude fiets wilde hij het nadrukkelijk NIET leren. Maar hij had nog een aanbidster: het buurhondje. Formaat Groot Konijn. Haar passie was zo hevig dat ze een gang onder het hek groef en volgens Daisy, onze dienst die dat weekeinde over Sam waakte, na de Daad, nog een half uur in het luchtledige aan Sam’s geslacht heeft gebungeld. Het nest heeft haar uiteindelijk het leven gekost; haar pups waren veel te groot.
We namen zijn dochter Jessy er bij. Zijn zoon (die, alweer volgens René, SamSon had moeten heten, bleef achter de dichtgestorte tunnel naar ons familiegeluk kijken). Mi Gudu kwam in de vaart,we zagen, letterlijk en passant, de schoonheid van Saramacca en na een hevige verbouwing verhuisden we hier naar toe. Ik had me zo verkneukeld: opeens zouden die jongens zeeën van ruimte krijgen! Ze sprongen in mijn auto: geinig, potje rijden! Op de asfaltparkeerplaats hier zakten ze aarzelend langs de treeplank naar buiten. Verhuiswagen, wasmachine, dozen, dozen, overal dozen, sjouwers ook, waar je maar keek, hollen, commando’s… en twee onzekere viervoeters, teruggekropen op de achterbank van de Hi Lux. Agorafobie (pleinvrees): ‘Baas: genoeg met die flauwekul, nou gaan we weer naar huis!’ Het heeft dagen geduurd voor ze in volle vaart de sapakara-jacht over het terrein aandurfden. En al die tijd was Jessy Sams toegewijde dienares.
Terug naar die hartverscheurende dag. Onze Dino had al een graf voor Sam gegraven, vlak bij ons huis. En voordat de rigor mortis in zou treden, wikkelden we Sammie in een handdoek en legden hem te rusten, met veel van zijn botjes, bloemetjes, tranen en steeds meer zand. Terwijl die kleintjes van dertig kilo elk, alweer ketend en juichend over elkaar heen buitelden… op dat graf. Waarop Jessy zo woedend werd dat ze het drietal grommend en bijtend verjoeg, ons onthutst achterlatend.
We dachten even dat Jessy nu opteerde voor the leader of the pack. Maar nee. Dat was niet haalbaar. Ze is alleen plotseling ontzettend eenzaam. Wil af en toe ook even boven bij ons liggen. Met artrose-pootjes strompelt ze dan over de trap, en met dat grijze waas van staar over haar ogen (ze is ook al een jaar of negen) ziet ze lijdzaam toe hoe die kids zich boven ook al zo ontzettend misdragen.
Op Sam zijn graf staat zijn etensbak, met daarin een blauw bloeiend plantje wat (volgens mij) ‘ Mannentrouw’ heet en aan zijn hoofdeinde hebben we een boompje geplant, een jarakandra, die mooi paars bloeit. Wel drie keer per jaar… Als ik langs het graf loop, babbel ik even tegen hem. Erg kinderachtig, ik weet het. Maar ik mis hem zo. Mijn Sam.