De protestmars
Tekst Cobi Pengel
Ik was die avond een beetje in de hangmat op het balkon gaan liggen. Mijn vriend was voor zijn werk enkele dagen in het binnenland en daarom stelde ik het naar bed gaan zo lang mogelijk uit. Ik houd er niet van alleen te slapen.
De natuurgeluiden rondom ons aan het Saramaccakanaal gelegen huis bezorgden me een heerlijk gevoel van vrijheid en ontspanning. tegen de schemering had ik weer genoten van de groepen sierlijke sabaku’s die in oostelijke richting laag over het water waren gevlogen, zoals ze dat elke namiddag deden. Bij zonsopgang zou dit tafereel zich herhalen in westelijke richting. eerder hadden de Hindostanen aan de overkant van het kanaal weer, zoals ze dat elke dag deden, met hun sleepnetten vis gevangen voor hun avondmaal. Af en toe was er een vrachtboot langsgevaren, al dan niet beladen met boomstammen, bestemd voor de verder gelegen houtzagerij.
Bij het vallen van de avond was de sfeer veranderd: er was het gekwaak van talloze todo’s, het keffen van een krab’dagu, de duistere roep van een uil. De bloesems van de twee in een innige omstrengeling staande manjebomen vulden de avond met hun zoete geur. over enkele maanden zou ik de vruchten kunnen plukken. Ik kende het gevaar van slangen bij avond. We hadden er reeds enkele gezien. Maar ik voelde me veilig op het met dievenijzer en gaas beschermde balkon. Ik was ingedommeld met een vreemd geluid in m’n oren, een geluid dat niet paste in de normale scene. Konden het twee vechtende nachtdieren zijn? ‘Vechten awaries weleens…?’ was de laatste gedachte voordat ik me realiseerde dat het vreemde geluid uit de richting van het kanaal kwam. er voeren toch geen boten op dit late uur? en de Hindostaanse overburen sliepen toch al lang? toch leek er iets vreemds aan de hand bij het kanaal. Ik boog opzij in de hangmat maar kon niets ontdekken. De eerst zo vredige sfeer was verdwenen. er hingen vreemde vibraties in de lucht. Ik stond op uit de hangmat en liep naar de rand van het balkon.
Het eerste dat me opviel op het door de maan beschenen achtererf was inderdaad het kanaal. Vanwaar opeens die hoge waterstand? Het water kwam tot halverwege het achtererf en was niet kalm maar onrustig, alsof er onder het oppervlak iets te gebeuren stond. Het duurde niet lang voordat er ook werkelijk iets gebeurde. Met stomme verbazing keek ik toe hoe een enorme vloedgolf het water tot bijna bij het huis bracht. en het was niet alleen water dat het huis naderde. een vloedgolf van vele vissen, groot en klein door elkaar, overspoelde het hele achtererf.
Na de vissen te hebben uitgespuugd, trok het water zich terug, de vissen, happend naar adem, op het gras achterlatend. Wat was dit? Naar wat voor hels tafereel keek ik? Gebiologeerd stond ik te kijken. Wat zou er gebeuren met de vissen? Ze zouden onherroepelijk sterven. tenzij er een wonder gebeurde… en dat wonder gebeurde nog ook! Ik wist niet wat ik zag. Het happen naar adem hield op, de vissen, groot en klein, richtten zich half op, hun vinnen steunend op de grond. een kolossale grat’fisi met indrukwekkende snorren leek de leider te zijn. Half waggelend, half schuivend bewoog hij zich voort tot hij vooraan was, terwijl de andere vissen, netjes twee aan twee, een lange rij achter hem vormden.
Ik hoorde nog wat hapgeluiden, slijmerig gesnuif en het bijna menselijk gekreun van de grat’fisi, geluiden die langzaam wegstierven. De vissen leken te kunnen ademen op het land, een element dat toch onbekend voor ze was. De leider van de groep begon zich waggelend en schuivend langs de zijkant van het huis naar het voorerf te verplaatsen en de groep volgde hem. Het was een lange rij die warempel wel een protestmars leek. Ik bedacht dat ik vergeten was de poort naar de straat te sluiten. De ‘protestmars’ had daardoor een vrije doortocht naar welke bestemming ze dan ook op weg waren. Ik was intussen naar voren gelopen. ook het voorerf was zo licht dat ik duidelijk het slijmerige, schubbige spoor kon zien dat de absurde optocht achterliet. Ik liep terug naar het balkon. Het achtererf zag er intussen weer uit alsof er niets was gebeurd. Geen water meer op het gras, geen beklemmende, angstaanjagende sfeer. Het water van het kanaal was kalm als altijd.
De volgende ochtend werd ik verkleumd wakker. Het was niet mijn bedoeling geweest de hele nacht in de hangmat te blijven liggen. De zwermen sabaku’s scheerden westwaarts over het water, de andere vogels waren al veel eerder met hun ochtendconcert begonnen. De eerste vrachtboot (of de tweede?) voer langs. Ik was stijf van de kou. Dit zou me nooit meer overkomen. toen herinnerde ik me mijn absurde droom. Droom? Het had zo echt geleken. Doelbewust en eensgezind had de goed georganiseerde rij vissen, aangevoerd door de kolossale grat’fisi met de lange snorren, mijn erf verlaten. Waarheen? Wat was hun doel geweest?
Na een warme douche en een hete kop koffie zette ik de televisie aan. op alle stations dezelfde aankondiging: ‘Beste kijkers, blijft u afgestemd, over enkele ogenblikken presenteren wij een heel bijzondere breaking news-uitzending’. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Ik deed dus wat de televisiestations adviseerden: ik bleef afgestemd op een ervan voor het breaking news en wachtte ongeduldig. even later was het zover: een camera zwenkte over het onafhankelijkheidsplein, meerdere volgden. er kwamen verslaggevers met microfoons in hun handen in beeld die zich ongewoon nerveus gedroegen. er hadden zich ook al wat nieuwsgierige mensen verzameld.
Het gebouw van De Nationale Assemblée was, op enkele wachters na, verlaten op dit vroege uur. Langzaam en enigszins onvast zwenkten de camera’s naar het grote plein, voor het presidentieel paleis. De camera’s werden op de grond gericht… Ik werd plotseling in alle hevigheid overvallen door dezelfde beklemmende sfeer als die ik de vorige avond ervaren had toen ik van het surrealistische gebeuren op mijn erf getuige was geweest.
Al hadden ze het onafhankelijkheidsplein – blijkbaar hun doel – misschien nog wel in de netjes geformeerde rij bereikt, met de grat’fisi als hun leider voorop, van die rij was nu niets meer over. Het was intens zielig. Ze lagen over en door elkaar, groot en klein, over het plein verspreid. toen de camera’s inzoomden, waren de afgesleten vinnen en de geschaafde, bloederige buiken duidelijk te zien. Die van alle grat’fisi nog het meest omdat die de beschermende schubben misten. Heel, heel zacht waren er onmiskenbaar klaaglijke geluidjes te horen. De verslaggever die tussen de vissen op de grond gehurkt zat, wist niet wat hij zeggen moest, omdat het absurde van het schouwspel hem sprakeloos maakte. Ik kon het mij voorstellen. Hij hield, om toch maar iets te doen, de microfoon dicht bij de nu naar adem snakkende bek van de grote grat’fisi, die ondanks alles toch nog de indruk wekte de leider te zijn.
‘Hik…’, was er duidelijk te horen. en even later weer: ‘Hik’. De verslaggever was blij eindelijk enig commentaar te kunnen geven en zei: ‘Dames en heren kijkers, u ziet en hoort het zelf: deze vis is nog niet dood, hij heeft de hik! Misschien komt hij straks wel weer bij en komt er iemand die ons enige opheldering kan geven over wat er hier aan de hand is. Want deze vissen kunnen toch onmogelijk zelf naar het onafhankelijkheidsplein gekomen zijn. Iemand moet ze gedumpt hebben.’ Gelukkig maar dat alle televisiestations vertegenwoordigd waren.
De verslaggever werd weggeduwd door een andere, die wat slimmer was dan zijn collega. Luid riep hij uit: “Man, je snapt er helemaal geen bliksem van! Deze reuzengrat’fisi heeft NEKS de hik! ‘KWIK’ probeert hij te zeggen! en als ik dan even logisch nadenk, iets wat jij misschien niet kan, dan is het voor mij glashelder dat, hoe gek het ook mag lijken, deze dappere vissen een mars hebben georganiseerd om hier te komen protesteren tegen het gebruik van kwik bij de goudwinning in ons binnenland. Kwik dat als gif in hun leefgebied en in hun lijven terechtkomt. Kwik dat onze Surinaamse rivieren – en de hunne – naar de sodemieter brengt! Beste kijkers, dat en niets anders is volgens mij de verklaring voor deze toch wel heel vreemde gebeurtenis.” Aldus besloot de slimme verslaggever zijn uitleg.
Ik zette de televisie af. Ik had genoeg gezien en gehoord. Arme, arme vissen. Ze hadden hun leven gegeven voor hun nog levende soortgenoten. en arme, arme binnenlandbewoners voor wie een groot deel van het voedsel uit vis bestaat. ook zij zullen langzaam vergiftigd worden. De sensationele vertoning op de televisie zou niet meer zijn dan een even stilstaan van de kijkers bij het werkelijke probleem. Misschien zou er nog een weekje over gesproken worden, maar ander nieuws zou al gauw weer de plaats van het vissendrama innemen. Het plein zou worden schoongemaakt, maar helemaal schoon zou het nooit meer worden…
Doelloos en in gedachten verzonken liep ik door het huis, eindigde op het balkon en opende de deur naar het achtererf. Ik liep naar het kanaal en terug, al even doelloos. In plaats van de zoete manjebloesems rook ik nu – zij het vaag – de geur van rauwe vis. op het voorerf zou het een troep zijn van slijm en schubben. Ik zou tuinman bellen om het te komen schoonmaken, hoewel hij gisteren nog was geweest en zoals altijd zowel voor- als achtererf keurig had schoongemaakt.
Stomverbaasd stond ik even later te kijken naar het pad van schelpzand dat naar de poort leidde. Het enige dat het keurige strepenpatroon van de hark van tuinman op het schelpzand verstoorde, waren de afdrukken die zijn laarzen en zijn fietsbanden hadden achtergelaten toen hij met zijn fiets aan de hand was vertrokken en gewoontegetrouw de poort netjes achter zich had gesloten.