Treur niet om me
Elke ochtend loopt Chander naar school. Hij stopt dan bij het huis van zijn vriendje Nazier. Meestal staat die al op hem te wachten. Samen gaan ze dan verder, terwijl ze allerlei tories praten. Als ze op de dam langs de rivier lopen, gooien ze steentjes of pitjes in het water. Dan kijken ze wie het verst kan gooien.
“Mijn vader zegt hier is diep, boi, wel honderd meter”, zegt Nazier.
“Is te veel. De zee is zo diep. Niet de rivier”, zegt Chander.
“Ik ga hem vragen. Vanmiddag gaan we hem weer bezoeken.”
Nazier z’n vader zat in de gevangenis; hij had weer eens te veel sopi in een bar gedronken. Toen had hij gevochten en een fles op het hoofd van iemand gebost.
“Wanneer komt hij thuis?” vraagt Chander.
“Volgende week”, zegt Nazier.
Hij praat opeens niet meer. Chander kijkt hem van opzij aan.
“Waarom ben je opeens stil? Ben je niet blij dat je vader weer thuis komt?”
“Ja, dat wel, maar dan is het weer ruzie in huis. M’n moeder wordt boos als hij weer is gaan zuipen. Dan slaat hij haar en dan gooit mijn moeder borden en glazen stuk in de keuken, dan trekt hij haar aan d’r haren en sleept haar door het hele huis. Als ik probeer hem tegen te houden, schopt hij me aan een kant. Dan ga ik m’n baby-broertje sussen.”
Ze praten niet meer, totdat ze op school zijn.
Het was een paar weken later. Chander voelde zich die zondagavond niet lekker. Hij was vroeg gaan slapen, maar hij sliep onrustig. opeens hoorde hij de stem van Nazier, die keihard gilde: ‘Mama, help me. Papa, wat doe je? Chander, help me, hier is honderd meter diep, mamaaaa…..’
Met een schok werd Chander wakker. Hij hoorde zijn eigen stem nog ‘mamaaaa’ gillen. Wat een akelige droom was dat! Hij was helemaal bezweet, net alsof hij koorts had. Zijn kamerdeur ging open. Chander schrok. Wie was dat, zo midden in de nacht?
“Chander, wat is er, waarom heb je zo gegild?” vroeg zijn moeder slaperig.
“Ik heb angstig gedroomd”, zei Chander.
“o, ga weer rustig slapen”, zei ze en ze deed de deur dicht.
Chander probeerde de slaap te vatten, maar dat lukte niet. Hij voelde zich niet lekker. Hij stond op en deed het raam van zijn slaapkamer open. De frisse wind vanuit de rivier koelde hem af. Het was alsof hij in de verte geluiden bij de rivier hoorde, van mensen en auto’s. op zo een uur? Nee, hij was nog slaperig, daarom hoorde hij deze dingen.
Toen hij de volgende ochtend naar school liep, zag Chander al van een afstand een drukte bij het huis van zijn vriendje Nazier. Hij voelde meteen dat er iets ergs gebeurd moest zijn, want hij zag twee politieauto’s met zwaaiende lichten. Meteen hoorde hij de angstige stem van Nazier uit zijn droom weer. Chander begon over zijn hele lichaam te beven en te zweten. Was die droom een voorspelling geweest? Maar de juf had hun laatst uit het taalboek geleerd: ‘Dromen zijn bedrog’. Misschien had Naziers vader weer gevochten in de bar of was hij thuis weer tekeer gegaan. Hopelijk was het niet te erg uit de hand gelopen. Maar daar leek het wel op, hoe dichter hij bij het huis kwam. Hij zag vrouwen uit de buurt bij de poort huilen. Iedereen keek zo somber, zo bedrukt.
Chander voelde zijn hartslag in z’n keel; hij kreeg steken in z’n hoofd. Dit was niet goed. Er was iets ergs gebeurd. Hij liep het erf op en hoorde binnen vrouwen gillen. Kawita, het buurmeisje van Nazier, kwam huilend op Chander toelopen en sloeg haar armen om hem heen. Chander voelde haar tranen op zijn gezicht. “Wat is er gebeurd? Waar is Nazier? Waarom huil je? Vertel me nou”, vroeg hij met een schorre stem.
Snikkend zei het buurmeisje: “Nazier hebben ze nog niet gevonden. Zijn lijk is uit die wagen gespoeld. Die autoruit is stukgegaan toen ze die wagen uit de rivier trokken.” Chander voelde zijn hele lichaam koud worden. Het was alsof opeens al het bloed uit zijn lichaam werd gezogen. Langzaam zakte zijn mond open.
Zonder met zijn ogen te knipperen, keek hij Kawita aan. Haar woorden hingen als losse flarden in z’n hoofd. Langzaam werden de losse woorden weer zinnen. Hij keek met grote ogen naar Kawita. “Hoe? Wanneer? Wat?” kon hij alleen maar zeggen. Met horten en stoten vertelde Kawita wat er gebeurd was. “Gisterenavond is die vader… met hun allemaal, z’n broertje… en z’n moeder… met een vaart… in de rivier gereden.
Duikers hebben die wagen… vanochtend gevonden, op de bodem… van de rivier.” Chander keek met verbaasde ogen naar Kawita. Toen begon het tot hem door te dringen wat er was gebeurd.
Met een ruk draaide hij zich om en rende naar de rivier, over het zandweggetje dat ze elke ochtend liepen. Het was bij de oever een drukte van belang. Takelwagens, duikers, politie, ambulance, pers, tv en mensen, mensen, mensen…
Een gedeelte van de oever was met een politielint afgezet. Toen zag hij hoe men een afgedekt lijk in de lijkenwagen tilde. Hij zag de auto van Naziers vader vol modder en waterplanten op de oever getrokken. De voorruit was stuk. Hij zag hoe de broeders een klein lijk afdekten, dat was zeker Naziers babybroertje.
Hij zag vrouwen, mannen en kinderen huilen. Een vrouw rolde gillend over de grond terwijl ze met haar vuisten op de grond sloeg. Mensen probeerden haar tot rust te brengen.
Chander liep tot het lint naar de oever; hij zag overal bootjes op de rivier, tot aan de overkant. Met lange stokken tastten ze de rivierbodem af, stroomafwaarts.
Verdwaasd liep hij naar school, alleen.
Na school liep hij weer langs de plek. op school was er van les volgen niet veel terechtgekomen. Meisjes hadden bloemen gezet op de lege tafel en stoel van Nazier. Leerkrachten en leerlingen stonden of zaten in groepjes te praten. overal werd er gehuild. Het anders zo drukke schoolerf was stil.
Bij de oever, waar de wagen uit het water getrokken was, hadden mensen bloemen gelegd. Er werd nog steeds gezocht naar het lichaam van Nazier.
Chander voelde zich draaierig worden en liep snel naar huis om te gaan eten. Niemand was thuis; zijn vader was zeker gaan helpen zoeken op de rivier en zijn moeder was bij de familie van Naziers moeder. Chander at nauwelijks wat en ging, met een zwaar hoofd van alle gebeurtenissen, op z’n bed liggen. opeens zag hij zijn vriendje, hij lachte en zei: ‘Treur niet om me, ik ben veilig. Kom ook voor me bidden, dan zullen jullie vanavond mijn lichaam vinden, net wanneer de volle maan boven de bomen te zien zal zijn. Kom dan.’
Met een schok werd Chander wakker; hij had de hele middag geslapen. Het werd al donker. Niemand was thuis. Snel friste hij zich op en rende naar de rivier. Langs de oever was het vol met mensen; overal zag hij kaarsen en dya’s branden. Geestelijken van verschillende kerken stonden te bidden; hij zag een priester, een dominee, een pandit en een moelvi. Uit één mond vroegen ze de Almachtige om Nazier naar boven te laten komen. Dan kon ook zijn lijk geborgen worden. Hij zag bootjes op de rivier, op de andere oever, stroomafwaarts. Met lichten zochten ze het water en de oever af.
“oh Here God, laat Nazier naar boven komen. Dan kunnen we afscheid van hem nemen”, bad Chander met de mensen mee. Het waren mannen, vrouwen, kinderen van de buurt, van de stad, van andere districten. Van heinde en verre waren ze gekomen. Chander tilde zijn hoofd op en keek over de donker geworden rivier. Aan de overkant zag hij de maan boven de bomen verschijnen.
Er ging een rilling door hem heen. op dat moment schreeuwde iemand uit een bootje aan de overkant, en er werd met lichten gezwaaid. “Un fen’ a boi, we hebben die jongen gevonden”, werd er geschreeuwd. Het lijk van Nazier was komen bovendrijven. Het gebed van de mensen was verhoord. Een groep vrouwen begon spontaan een kerkelijk lied te zingen, vele stemmen deden mee. De dood kent geen verschillen tussen mensen; waarom het leven wel? Chander begon opeens te huilen, alle emoties kwamen eruit. Hij voelde hoe mensen hun handen om hem heen sloegen.
Hij hoorde iemand zeggen: “Is Chander, is zijn beste vriendje.”
Een ander zei: “Elke dag liepen ze samen naar school.”
“Ay mi Masra”, hoorde hij een oude vrouw zeggen.
“Gecondoleerd met het heengaan van je vriend”, zei een man.
Troostende handen begeleidden hem. Hij kon ergens gaan zitten. Iemand streelde zijn hoofd, een ander veegde zijn gezicht af met een tissue. Een vrouw kwam naast hem zitten en sloeg haar hand om zijn schouder.
Iemand vroeg: “Pani mange?” Hij knikte en kreeg een flesje water en dronk. Hij kwam een beetje tot rust. Wat later ging hij naar de oever. Achter het lint zag hij in het schijnsel van lampen de bootjes terugkeren. Uit eentje werd zijn boezemvriend op het droge gebracht. Afgedekt lag hij daar. Chander keek naar de grond en sloot zijn ogen. opeens hoorde hij Naziers stem weer: ‘Treur niet, Chander. Ik ben in goede handen. Ik mis je wel. Als je kan, groet me elke dag even als je naar school gaat.’ “Zal ik zeker doen, mijn vriend, zal ik zeker doen”, zei Chander zachtjes. Hij deed zijn ogen open en schonk voorzichtig enkele scheutjes water uit het flesje op de grond…