Bij de dood van klasgenoot Zeeuw
Marcel Zeeuw is overleden. Hij was Drager van de Gouden de revolutie en verdachte in het ster van acht december strafproces. een passende combinatie, omdat de militaire staatsgreep van 25 februari 1980 de geboorte markeerde van de republiek der rechteloosheid. Marcel Zeeuw werd na de coup ondercommandant van de gevreesde Militaire Politie. De MPondercommandant werd geassocieerd met intimidatie, mishandeling en moord. Hij was ook de verpersoonlijking van de militaristische agressie tegen Mokro, het linkse weekblad waar ik samen met oprichter Bram Behr voor schreef.
Op 7 april 1982 was ik samen met Bram en een paar andere medewerkers van Mokro in het redactiecentrum aan de Zwartenhovenbrugstraat, toen plots een jeep van de Militaire Politie voor het gebouw stopte. Bram werd zonder opgaaf van reden gearresteerd. Met zijn bestseller Terreur op Uitkijk, waarin hij de wrede MPmoord op klein landbouwer Deta Mahes had ontmaskerd, had hij de woede van de Militaire Politie op de hals gehaald, met Zeeuw voorop. We waren verontrust, omdat een medewerker van ons tussen de MP’ers een veroordeelde van de moord op Mahes herkende, ene starke.
Korte tijd later werd Bram teruggebracht en prompt weer meegenomen, alsook de drukpers en de oplage van Mokro. De dag na zijn arrestatie schreef Bram mij in een uit het gevang gesmokkelde brief: ‘Toen ik werd binnengeleid (eerste keer) bracht men me voor kapitein Abrahams; hij keek mijn laatste publicaties in en zei: ‘Je leert het nooit. We gaan je een lesje geven. Neem die pers van hem.’ Ik vroeg: ‘En ik dan, ben ik vrij?’ Abrahams: ‘Je bent vrij, ga maar.’ Toen zijn ze die pers komen halen. Zeeuw gaf via de radio opdracht me toch mee te nemen. Ik werd deze keer in de onderofficierskamer gebracht en voor Zeeuw geleid. Hij zei: ‘Dat gelul moet nu stoppen. Die ka ook. Ik had je gewaarschuwd. Ik moet je een kogel geven. Nee, liever gooi ik je met je hoofd naar beneden.’
Een dikke politieman vroeg of ik Fri (een oppositioneel schotschrift, TP) kende. Toen kreeg ik door waar het probleem begon. In iemands hand zag ik een Fri, die ik eerder niet had gezien. Ik legde uit dat wij niets met dat ding te maken hadden. Hielp niet. Zeeuw schold me uit: ‘Je liegt, je liegt.’ De kamer stonk naar sopi, althans de hoek waar ik stond. Weer werd ik bedreigd. De ‘politieman’ vroeg waarmee Fri gedrukt kon zijn. Ik zei een stencilmachine. Hij zei: ‘Misschien heb je een thuis staan.’ Weer probeerde ik de mensen te overtuigen dat er een groot verschil bestaat tussen Fri en ons. Toen zei de dikke: ‘Ken jij ze misschien?’ Ik schudde van nee. Zeeuw zei toen: ‘Ik heb iets leuks voor je. Je gaat deze keer weer in Devil (Fort Zeelandia, TP). En ik weiger je te verhoren. We gaan je daar vergeten. Raadsman krijg je niet. Een patholoog wel. Ik laat je rondrennen in je cel. Als een varken mag je schreeuwen. Heb je nog wat?’ Ik zei: ‘Zult u zich houden aan decreet A-11?’ (Het decreet A-11, de zogenaamde ‘overgangsgrondwet’, beloofde grondrechten als persvrijheid en vrije meningsuiting, TP) ‘Je lult weer. Ik zal me houden aan A-11. Daarom kom ik in burger bij je in de cel en dan ga ik je buffelen. Of beter: ik geef je een revolver en dan gaan we samen trekken. Wie sneller is… Zo zal ik me houden aan A-11. Nog wat, die pers van je staat hier. Als ik niemand heb om het te zakken, blijft het hier. Je mag heel El Salvador halen om het terug te krijgen. Pleeg een coup …daarom ga ik je tussen tegencoupers zetten, dan leer je coups plegen.’ Ik vroeg nog wat: ‘Waarom ben ik aangehouden?’ Zeeuw: ‘Wacht even, ik zoek nog wat…opruiing, opruiing. Ja dat lijkt me goed.’
Afgebrand
Boxel. Op 2 mei 2009 liep ik de zaal binnen waar de krijgsraad zitting hield, om tegen Marcel Zeeuw te getuigen. Hij was er ook. een afdruk van de brief die Bram bijna 27 jaren daarvoor vanuit Devil had geschreven, had ik de krijgsraad ter hand gesteld. ik ervoer het als een moment of justice toen de president van de krijgsraad, mr. Cynthia ValsteinMontnor, de brief van Bram voorlas. Zeeuw moest zwijgend de aanklacht tegen zijn inhumane gedrag en de militaire dictatuur aanhoren. Op 8 december 1982 was Zeeuw persoonlijk betrokken bij de ontvoering van Bram. twee buren van Bram, moeder en dochter, de laatste kende Zeeuw goed, hadden Zeeuw aan de deur gehad met de vraag waar Bram woonde. ik had de namen van deze ooggetuigen aan auditeur-militair roy elgin doorgegeven, met de vraag hen te horen buiten Zeeuw om. ter zitting bleek tot mijn irritatie dat de auditeur-militair nog niets had gedaan met die informatie.
ik was echter definitief mijn vertrouwen in de auditeur-militair kwijt toen ik later hoorde dat hij de getuigen in aanwezigheid van Zeeuw had gehoord. Zij zeiden toen niets te weten. Hij had de getuigen afgebrand. Dat de 8 december-nabestaanden dit jaar bij het Hof van Justitie het disfunctioneren van de auditeur-militair, die zich als advocaat van de verdachten gedroeg, aan de kaak hebben gesteld en een nieuwe vervolgingsopdracht van het Openbaar Ministerie hebben geëist, kwam voor mij niet als verrassing. Het maakte nog waarschijnlijker wat ik van verschillende, betrouwbare bronnen had gehoord: de auditeur-militair hoort heimelijk bij de partij van de hoofdverdachte. elgin was en is een prototype representant van de cultuur van de straffeloosheid, de man die behulpzaam was in het stagneren van het acht december strafproces door cryptisch mee te buigen met de zelfamnestiewet.
Foute rolmodellen
Enkele dagen voor het overlijden van Zeeuw was ik bij een goede jeugd- en schoolvriend, een klasgenoot ook, op bezoek. toen ik hem over mijn getuigenis tegen Marcel Zeeuw vertelde, verzekerde hij mij dat ‘Marcel’ bij ons op de st. Paschalisschool had gezeten. Hij kende Marcel, anders dan ik, al vanaf de lagere school. Marcel woonde ook bij hem in de buurt. in de rechtszaal had ik openlijk getwijfeld, ik herinnerde mij wel de naam Marcel Zeeuw als klasgenoot, maar na al die jaren en kennelijk door het morele ravijn dat tussen ons was ontstaan liet mijn visuele geheugen mij in de steek.
Op de vraag van mr. Valstein-Montnor aan de verdachte of hij mij kende, antwoordde hij: ‘ik heb deze mijnheer nooit eerder ontmoet’. niet zonder sarcasme zei ik dat ik de goede herinneringen aan mijn klasgenoot kon bewaren. Maar verdachte Marcel Zeeuw wás dus mijn klasgenoot. Het is een besef dat menselijke verwantschap, zeker in de context van het definitief heengaan, empathie bevordert. ik ervaar die gevoelens van humane empathie niet als strijdig met mijn anti-dictatoriale grondhouding. Zij kunnen juist helpen het simplistische, dichotome denken – ‘het was zij óf wij’ – waar de dictatuur in grossierde, te voorkomen. empathie kan helpen de surinaamse tragiek beter aan te voelen. Mijn (jeugd)vriend had mij verteld dat Marcel in zijn jeugd met veel afranselingen te maken had gehad. Mede daardoor zou hij toen al agressieregulatieproblemen hebben gehad. Wat precies met Marcel is gebeurd, weet ik niet. Maar wie mishandeld, uitgesloten en/of emotioneel verwaarloosd wordt door diegene die hem of haar zou moeten beschermen en liefhebben, ondergaat traumatische hechtingservaringen. Die ervaringen ondergraven het gevoel van veiligheid en het vertrouwen. Zij vergroten de psychosociale en fysieke gezondheidsrisico’s, tot in het late volwassen leven toe.
Het zijn niet zozeer de ervaringen die de uitkomst bepalen, maar de wijze hoe die ervaringen worden verwerkt, hoe daarmee wordt omgegaan, al dan niet met psychologische hulp. Onverwerkte ervaringen leiden veelal tot herhaling van het wangedrag, het slachtoffer wordt dader of kiest foute rolmodellen. er is veel bewijs voor deze attachment theory. Of dit in het geval van Marcel heeft gespeeld, weet ik niet. Maar reflectie over de levenstragiek van deze klasgenoot heeft bij mij wel mede de hypothese doen postvatten dat een samenleving die de wreedheid en vernedering koestert, tolereert of door straffeloosheid stimuleert, de voedingsbodem legt voor rekrutering van voetvolk door het regime van misdrijven tegen de menselijkheid.