Fansi’s stilte
‘Ik tuur in de verte en verzamel moed. “Ik wil een boek schrijven over oma,” zeg ik opeens. Mijn hart klopt in mijn keel. Gladys keert zich naar me toe. “Een boek?” vraagt ze. Ik realiseer me hoe on-Surinaams die wens is: de was buiten hangen, vuil of schoon. Ik knik en zeg: “Ik wil een stuk koloniale geschiedenis persoonlijk maken.”’ Een citaat uit Fansi’s stilte. Ondertitel: een Surinaamse grootmoeder en de slavernij. Geschreven door Tessa Leuwsha (1967), auteur van twee romans (Parbo-blues en Solo) en de reisgids Wereldwijzer Suriname. Leuwsha heeft een Nederlandse moeder en een Surinaamse vader. In 1996 kwam ze naar Suriname en bleef er. Dit boek gaat over haar Surinaamse oma: Fancelyne Evelyne Cummings, kortweg Fansi. Ze overleed in 1979, Tessa kende haar nauwelijks. Wie was Fansi, vraagt ze zich af: ‘Zij had er met haar kinderen vrijwel alleen voor gestaan en dat met slechts een lagereschooldiploma op zak. Hoe had ze het in hemelsnaam gerooid?’ Fansi kreeg uit verschillende relaties negen kinderen, vier jongens en vijf meisjes: Albert, Jet, John, Rika, Carmen, Wim, Franklin, Gladys en Mildred. John stierf jong en de vader van Tessa, Wim, was ten tijde van deze zoektocht ook al overleden.
Tessa Leuwsha besluit haar ooms en tantes te gaan interviewen, waarbij opvalt dat alleen oom Albert, de oudste, geboren in 1928, in Suriname woont. Van Fansi en een aantal familieleden is een foto in het boek opgenomen. De bezoeken aan de familie levert mooie verhalen op. Zoals over de herkomst van de naam Leuwsha. Een van de mannen van Fansi, Prince Charles, afkomstig van Saint Lucia, ging zich in Paramaribo inschrijven bij Burgerzaken. Een ambtenaar daar ‘meende dat Charles een voornaam was en vroeg: “Waar kom je vandaan?” De ambtenaar begreep Prince maar half. Saint Lucia? Nooit van gehoord. Op papier werd de naam Leuwsha. Daarmee kon Prince het verder doen.’ Of over de manier waarop oom Albert van zijn stotteren af moest komen, namelijk door water uit een apenschedel te drinken. Of, over aapje gesproken, de manier waarop het geliefde aapje van Tessa’s vader dood ging: zijn moeder had er per ongeluk op getrapt.
Maar Leuwsha gaat verder dan het ondervragen van haar familie. Ze bezoekt diverse archieven, in Paramaribo (van het bisdom, van de Sint Louiseschool, het nationaal archief) en in Guyana. Het onderzoek leidt naar de geboorteakte van oma en naar Fansi’s pleegmoeder Angelica Louisa Brown, geboren in 1851, nog tijdens de slavernij: ‘Ik viel bijna van mijn stoel. Oma’s pleegmoeder was nog slavin geweest?! Slavernij werd opeens praktisch voelbaar. Wat had dit gegeven voor oma betekend, en voor mijn ooms en tantes? Maar bovenal: waarom werd dit in mijn familie zo verzwegen? Liepen mijn ooms en tantes liever niet met het slavernijverleden van hun moeder te koop?’
Een eenduidig antwoord geeft Leuwsha niet, maar dat valt haar natuurlijk niet aan te rekenen. Aan het eind van het boek haalt ze, bij wijze van conclusie, de woorden van een ver familielid aan: ‘Het is opvallend hoe onze achtergrond bijdraagt aan wie we denken te zijn. Of wie we niet zijn.’ Ongetwijfeld waar, maar wel een beetje een open deur.
Zo nu en dan lijkt Leuwsha’s toon wel erg op die uit een jeugdboek, wil ze nog wel eens van de hak op de tak springen, zijn de hoofdstukjes niet altijd even relevant (Chinatown), en heeft ze een onbedwingbare neiging haar teksten af te sluiten met: ‘de boot meerde aan en ik stapte uit; in de keuken spoel ik de kopjes om, ik laat mezelf uit; ik loop over het perron en door de stationshal de levendige stad in; ik sluit het kluisje weer af en loop terug naar de zaal; ik zet de pas erin, naar de Chinees.’
Maar dit zijn ondergeschikte kritiekpunten. De in de opening geciteerde uitspraak, ‘ik wil een stuk koloniale geschiedenis persoonlijk maken’, heeft Tessa Leuwsha volledig waargemaakt. Fansi’s stilte is een persoonlijke gang door de geschiedenis van Suriname, waarbij de slavernij op een volkomen organische manier een niet te veronachtzamen rol speelt. Leuwsha schrijft in haar nawoord: ‘Ik begreep niet waar die behoefte vandaan kwam het koloniale verleden met een schouderophalen af te doen. Waarom niet gewoon dat verleden onder ogen zien, erkennen. Mijn ooms en tantes zijn nu op leeftijd. Er groeien nieuwe generaties Nederlanders op met Surinaamse wortels. Als dit boek er enigszins toe bijdraagt dat hun historie wordt omarmd als een wezenlijk deel van Nederland, beschouw ik mijn reis als volbracht.’ Dat zou inderdaad mooi en terecht zijn. Fansi’s stilte is in elk geval een boeiende en leerzame reis geworden – zowel voor de schrijfster als de lezer.
Fansi’s stilte. Een Surinaamse grootmoeder en de slavernij, Tessa Leuwsha, 2015, Uitgeverij Atlas Contact, ISBN 9789045030425