Sjwerver
nee, geen ‘zwerver’, die landloper met een stok over zijn schouder en een buideltje daaraan hangend, maar die ‘sjwervers’ van ons, vooral gelokaliseerd in de binnenstad, haveloos gekleed, met gescheurde broek waar soms de piemel uit zwengelt. ‘Wat een zonde, toch’, giechelen twee kantoordames, schalks kijkend naar die ‘bengeleng’. Meestal zijn het verstoten djunkies, een wereldprobleem. Maar bij ons had eentje een wond aan z’n ene arm en naarmate de verrotting toenam, sneed hij dat stuk weg en verbond de rest met dezelfde vieze, stinkende lap. tot zelfs boven de elleboog. Een medisch wonder, intussen wijlen.
Alleen bij hoog buitenlands bezoek zijn onze sjwervers voor een week van het straattoneel verdwenen, om daarna weer op ons losgelaten te worden. tapu yu syen, bedek je schande.
en, bedek je schande. Vele sjwervers bedelen bij de stoplichten; ik draai m’n ruit dicht, maar mijn vakantievriend uit Holland zegt vol medelijden: ‘ach, geef hem een vijf euro’. Dankbaar neemt betrokkene het geld aan, doet een stap opzij, haalt z’n mobieltje tevoorschijn, belt en zegt: ‘Eh, Ronnie, san n’a koers f’a euro?’
Maar soms zijn ze agressief, ontwenningsverschijnselen misschien? Dan schelden ze of gaan midden op straat zitten. of ze schijten, braken of pissen de boel vol voor de winkeldeur waar ze hebben liggen slapen. Geen enkele overheidsdienst blijkt daar dan verantwoordelijk voor te (willen) zijn. Was het daarom vreemd dat een tijd terug een soort (jongeren-?) opruimingseskader een paar van die zwervers liquideerde? Strafbaar, natuurlijk, maar ze hielden zich opeens wel gedeisd.
Echt gebeurd: Carmen, leuke jongedame, rijdt elke dag dezelfde route naar huis, zelfde stoplicht, zelfde zwerver. Ze geeft hem soms wat, en hij maakt dan mooie oogjes voor haar en zegt troetelwoordjes met z’n naar rotting geurende mond vol brokkelige tanden. op een dag vraagt hij haar: ‘Mag ik een kusje van je?’ ‘nee hoor’, zegt ze, maar bij de ‘h’ buigt hij zich razendsnel door haar halfgeopende portierraampje en kust haar vol op de mond. Van schrik trapt ze op haar gaspedaal, de wagen schiet vooruit, daardoor schiet z’n tong tot tegen haar keelamandelen, ze knalt tegen de wagen voor haar, hij kwakt tegen d’r stuur op haar schoot; hij zit klem, zij gilt en spuugt en timmert op hem in. Een omstander sleurt hem uit de wagen, waarbij huiddelen en een tand op het portierraampje achterblijven. Wat ze toen met hem hebben gedaan, was niet mooi meer. En Carmen verafschuwde nog maanden daarna het tongzoenen.