Op leven en dood
Tekst Cobi Pengel
Onze ouders waren buren. Ze woonden in een kort, doodlopend straatje (waar ze tot nu toe wonen). onze moeders waren niet alleen buurvrouwen, maar ook vriendinnen. Echte vriendinnen, tot nu toe. ook onze vaders konden het goed met elkaar vinden. Ze gingen weleens samen een biertje drinken en hielden lange tori’s bij de omheining van het erf, over de politiek en over de sport.
het toeval wilde (was het wel toeval..?) dat onze moeders vrijwel tegelijk zwanger raakten. of het een afspraak was tussen onze moeders – of misschien onze vaders – daar zijn we nooit achter gekomen. het maken van echo’s van de buiken van zwangere vrouwen gebeurde toen nog niet. het was dus gewoon maar op de natuurlijke manier afwachten of alles er wel op en aan zou zitten en of het klompje cellen dat via een embryootje tot een klein mensje uitgroeide, als behorend tot het vrouwelijk of het mannelijk geslacht het leven zou binnentreden. Buurvrouw beviel precies twee weken voor mijn moeder van een gezonde zoon waar alles op en aan zat. Ze gaven hem de welluidende naam ‘Antonio’.
toen het twee weken later mijn moeders beurt was, kwam ik ter wereld, ook met alles erop en eraan, zij het dat ik een klein dingetje miste dat Antonio wel had. Ik zal nooit mogen beweren dat de naamgeving een tevoren gemaakte afspraak is geweest. ons geslacht was tenslotte tot de geboorte onbekend. het getuigt eigenlijk nog wel van een zekere humor dat mijn ouders besloten mij ‘Antonia’ te noemen. Misschien dat dit de band tussen onze moeders nog meer versterkte. En wonderlijk genoeg bleek er vanaf het begin ook een bepaalde band tussen Antonio en mij te zijn, hoewel ik natuurlijk niet met zekerheid kan zeggen dat het aan onze vrijwel gelijkluidende namen lag. Beiden dus even oud, een verschil van twee weken slechts, en even stout.
We leken aanvankelijk zelfs op elkaar. We zouden broertje en zusje geweest kunnen zijn. Dezelfde lichtbruine huidskleur, dezelfde grote donkere ogen, dezelfde zwarte krullen. Gezien de omstandigheden groeiden Antonio en ik dus samen op. We waren beiden het eerste kind van onze ouders, die het daarna waarschijnlijk ook wel genoeg vonden, zodat er geen broertjes of zusjes na ons kwamen. onze moeders hadden hun handen vol aan de kleine Antonio en Antonia. Ze deden alles samen, gingen overal samen heen. In de namiddag, als het lekker koel was, werden er wandelingetjes gemaakt in het straatje. Eerst in een wandelwagentje en toen we goed genoeg konden lopen, lopend, elkaars handje vasthoudend, onze bezorgde moeders vlak achter ons.
Later werden het driewielertjes en ik herinner me zelfs dat Antonio op een gegeven ogenblik van zijn grootouders een trapauto gekregen had. Mijn ouders vonden dat niets voor een meisje, maar ik zeurde net zo lang tot ik ook zo’n ding kreeg. We hielden racewedstrijden in het straatje. We speelden samen, huilden samen, lachten samen, vielen samen en stonden samen weer op. natuurlijk gingen we ook tegelijk naar school. Ik kreeg vriendinnetjes, Antonio kreeg vriendjes. De band werd wat losser, maar werd nooit verbroken.
tijdens onze puberteit werd de band weer strakker aangehaald en eigenlijk zijn we vanaf toen onafscheidelijk geweest. na onze middelbare school gingen we beiden medicijnen studeren, studeerden tegelijk af en gingen in hetzelfde ziekenhuis als assistent van een specialist werken; Antonio bij de cardioloog en ik bij de gynaecoloog. Al gauw werden we door iedereen in het ziekenhuis‘ dokter Antonio’ en ‘dokter Antonia’ genoemd. We zijn tot nu toe niet getrouwd, maar delen wel elkaars leven.
Dat de band tussen Antonio en mij verder gaat dan het normale, hebben we niet lang geleden op een indringende manier ervaren. We zijn zo intiem met elkaar, dat we elkaar zelfs onze dromen vertellen; niet de vluchtige, bij het ontwaken gedroomde beelden die je zo weer vergeten bent, maar de echte, heldere dromen die vaak een verhaal lijken te vertellen of een boodschap willen overbrengen. Zo had ik een poos geleden een bijzondere droom. Een droom waarin de verbondenheid tussen Antonio en mij een extra dimensie kreeg.
Goudgeel was de uitgestrekte zandvlakte waarop ik mij, samen met Antonio, bevond. Strakblauw de hoge hemelkoepel boven mijn droomlandschap, blinkend wit de zuilen van de tempels die ik aan de verre horizon zag. Uit die richting kwam een zwak, maar toch obsederend tromgeroffel dat vreemde, hoge stemmen begeleidde die een eentonig lied zongen. We spraken niet met elkaar, maar mijn intuïtie zei me dat Antonio hetzelfde zag en hoorde als ik. Ik was me ervan bewust tegelijkertijd toeschouwer en betrokkene te zijn bij wat er zou gaan gebeuren. Aan de strakblauwe hemel kwam in de verte, boven de tempels met de zuilen, een grote witte wolk aandrijven. Ik schonk er weinig aandacht aan, maar het viel me op dat Antonio op een vreemde manier naar de wolk keek.
toen de wolk vlak boven ons was, sprak Antonio: ‘oppassen Antonia, niet reageren, wat er ook gebeurt.’ Maar vreemd genoeg leek zijn waarschuwing niet tot mij door te dringen. Er stak plotseling een kille wind op, die de sfeer onheilspellend maakte… Uit de wolk maakte zich een klein figuurtje los, dat groter werd naarmate het zwevend de grond naderde, tot vlak bij de plaats waar Antonio en ik stonden. toen het enkele meters voor ons landde, zag ik dat het leek op een krijger uit de oudheid waarvan ik wel eens een afbeelding had gezien: hij droeg een kort, bijna oogverblindend wit kleed dat om het middel bijeengehouden werd door een brede, diepblauwe gordel. het hoofddeksel dat hij droeg was een soort helm, die niet alleen het hoofd, maar ook het gezicht bedekte. De helm was voorzien van een vizier dat op dat moment gesloten was, maar geopend een deel van het gezicht, vooral de ogen, zou laten zien.
Wie het ook was, verscheen als krijger, voorbereid op een gevecht. Ik voelde mij echter op een vreemde manier tot de onbekende aangetrokken. Ik wenste vurig dat hij zijn vizier zou openen zodat ik hem in de ogen kon kijken, ik wilde met hem mee naar die mooie witte wolk… De aantrekkingskracht bleek wederzijds, want al zwevend kwam de krijger op mij af, de handen naar mij uitgestrekt. Mijn verlangen werd groter… Maar met een razendsnelle beweging wierp Antonio zich tussen mij en de geheimzinnige vreemdeling.
het gevecht dat volgde, was een strijd op leven en dood, waarbij ten slotte Antonio’s tegenstander gedwongen was zich terug te trekken, de grond los te laten en in snel tempo naar zijn witte wolk terug te zweven. De schijnbaar ongelijke krachtmeting was, zo realiseerde ik me nog steeds dromend, in Antonio’s voordeel geëindigd vanwege zijn liefde voor mij en door de hechte band die er tussen ons beiden bestond.
Mijn heldere droom gleed langzaam naar de achtergrond en ervoor in de plaats kwamen vage beelden van hoog uit het water springende dolfijnen, een vaak terugkerende droom. Ik bevond me in een schommelende boot en genoot van de steeds vager wordende beelden van die ontroerende dieren met hun vriendelijke koppen… Vager en vager werden ze, en glimlachend brachten ze me naar de oppervlakte van mijn bewustzijn, tot ik helemaal wakker was en de dolfijnen vergetend nog nadacht over mijn vreemde heldere droom en Antonio’s gevecht met de krijger. Antonio sliep nog. hij hield me vast in zijn gesloten armen en zijn benen omstrengelden de mijne, zodat ik hem moest wekken om me van hem te kunnen losmaken. Even later hoorde ik hem mopperen dat hij overal spierpijn had, dat het wel goed was om aan sport te doen, maar dat hij niet meer zo lang moest joggen en daarna ook nog fietsen, zoals hij gisteren had gedaan.
toen vertelde ik hem mijn vreemde, heldere droom die geëindigd was met zijn overwinning op de vreemde krijger. hij reageerde geamuseerd met: ‘Aaaahhh….. vandaar die spierpijnen! Dus niet van het joggen en het fietsen, maar van een gevecht met een vreemde kerel die het op jou voorzien had! Maar m’n lieve Antonia, wat had je dan anders verwacht? Jij betekent alles voor me. We weten toch allebei dat we vanaf onze geboorte – eigenlijk reeds daarvoor – soulmates zijn? Als soulmates zijn we geboren en soulmates blijven we, jij en ik. En onder welke omstandigheid dan ook zal ik voor je vechten zodra jij in gevaar bent.’ En lachend voegde hij eraan toe: ‘Zelfs in je dromen, dat heb je nu zelf ervaren! En helaas ervaar ik het ook met die spierpijn die ik heb overgehouden aan dat gevecht’. Een aantal weken na mijn droom werd ik in de auto onwel toen we ‘s ochtends naar het ziekenhuis reden. Ik raakte bewusteloos. In mijn onderbewustzijn hoorde ik opnieuw het obsederende, nu trage en onregelmatige tromgeroffel en de vreemde, hoge stemmen die mij lokten…, lokten… Ik had mijn lichaam niet langer onder controle. opeens was ik weer op de plek van mijn vreemde droom. De goudgele zandvlakte, de hoge, strakblauwe hemelkoepel, de tempels met de zuilen aan de horizon, waarvandaan weer het doffe tromgeroffel en het vreemde gezang leken te komen. het enige verschil met mijn droom was, dat Antonio er niet was. Ik was alleen.
De kille wind gaf me een onbehaaglijk gevoel. Maar daar was weer die grote witte wolk waaruit de krijger zwevend afdaalde, nu in sneller tempo dan in mijn droom, alsof hij vastbeslotener was. Ik voelde de warmte van zijn aantrekkingskracht, die ditmaal de kille wind verjoeg. Mijn verlangen hem in de ogen te zien was bijna ondraaglijk. De krijger met het verblindend witte kleed strekte zijn armen naar mij uit en zweefde mij in slow motion tegemoet, met open vizier zodat ik zijn ogen kon zien. De stralende ogen waren diepblauw, als de gordel die zijn kleed bijeenhield. De liefde die ze in slechts een fractie van een seconde overbrachten, beloofde mij een vrede en een geborgenheid die ik zelfs bij Antonio niet ervaren had. het vreemde gezang hield op en ook het tromgeroffel werd zachter, trager, onregelmatiger… zweeg… Maar op het moment dat ik, gehypnotiseerd door de liefdevol stralende ogen die mij uit het geopende vizier aankeken, de uitnodigende handen van de krijger wilde pakken, hoorde ik Antonio’s wanhopige stem: ‘Raak hem niet aan Antonia, kijk hem niet in de ogen, laat je niet meelokken, raak hem niet aan, kom terug, kom terug…’ De trommels, die even gezwegen hadden, begonnen aarzelend, traag, nog steeds onregelmatig, opnieuw… de krijger trok zijn handen terug, sloot zijn vizier zodat ik de lokkende ogen niet meer kon zien en zweefde, gehuld in een plotseling opgekomen nevel, terug naar zijn witte wolk. Langzaam werd ik mij bewust van het nog zwakke kloppen van mijn hart, van Antonio die bezorgd over mij heen gebogen stond. Ik was in het ziekenhuis en lag op een behandeltafel. hij had zijn belofte om onder welke omstandigheid dan ook voor mij te vechten als ik in gevaar verkeerde, gehouden. Antonio had de geheimzinnige krijger, al had die de strijd deze keer met open vizier gestreden, voor de tweede maal overwonnen.