The conduct of the Dutch
Hoe kon het gebeuren dat een van de rijkste zeventiende-eeuwse planters van Suriname stierf op een kamertje dat hij huurde bij een bakker in Londen?
Met de Vrede van Breda in 1667 kwam er een einde aan de Tweede EngelsNederlandse oorlog. Afgesproken werd dat de Engelsen Nieuw-Amsterdam (het huidige New York) kregen, en dat Nederland Suriname mocht houden. Kort daarvoor hadden de Zeeuwen onder leiding van Abraham Crijnssen Suriname op de Engelsen veroverd. De vrede had grote gevolgen voor de nog jonge kolonie Suriname. Zo’n tachtig Engelse families (volgens Hartsink ging het om ‘twaalf honderd Zielen, zo Blanken als Negers’) besloten de kolonie te verlaten. Een andere bron spreekt van 250 blanken, 950 slaven en 31 ‘indiaanse bedienden’. Zij zochten hun heil in een van de Engelse koloniën: Barbados, Antigua of Jamaica.
Andrew Clifford verkocht zijn plantage in 1675 aan Rowland Simpson en vertrok naar Jamaica. Maar later keerden Andrew en zijn zoon Jeronimy (Jeronimo) terug naar Suriname omdat de betaling uitbleef. Hij trouwde in 1683 met een rijke weduwe, Dorothea Matson, die eigenaar was van de plantage Courcabo. Jeronimy Clifford deed verwoede pogingen om zijn bezittingen mee te krijgen naar Jamaica. Maar in plaats van zijn recht te krijgen, werd hij zeven jaar opgesloten op Fort Sommelsdijck. Na zijn vrijlating ging Clifford naar Amsterdam, waar hij bij de Sociëteit van Suriname tevergeefs een schadevergoeding eiste. Hij stierf verarmd op een kamer in Londen, vlak bij Charing Cross.
Wij zouden het nu waarschijnlijk niet over de kwestie hebben gehad als de erfgenamen van Clifford in 1760 niet een boek over deze slepende zaak gepubliceerd hadden. Dit 220 pagina’s tellende boek geeft ons en passant ook meteen een beeld van Suriname in die vroege periode, aan het eind van de zeventiende eeuw. Zo leren we bijvoorbeeld over het dispuut tussen Clifford en Henry Mackintosh over de verkoop van een ‘negro slave’. Als gevolg van deze zaak oordeelde de gouverneur dat de bezittingen van Clifford geconfisqueerd dienen te worden en dat hij 68.000 kilo aan suiker als boete moest betalen. De slaaf wordt toegekend aan Mackintosh, en Clifford wordt veroordeeld tot zweepslagen, tot de dood erop volgt. Deze laatste straf werd later omgezet in zeven jaar gevangenisstraf. De kwestie draaide om de verkoop van de slaaf Caesar aan Mackintosh, in ruil voor tweeduizend kilo suiker.
Maar toen de ruil moest plaatsvinden, kon Clifford een hogere prijs voor Caesar krijgen en probeerde hij onder de deal uit te komen. Clifford ontkende dat, en claimde dat toen hij de slaaf bij het huis van Mackintosh wilde afgeven, deze hem niet wilde ontvangen omdat hij een ándere slaaf had gekocht die Caesar heette. Uit publicaties van bijvoorbeeld George Warren weten we dat de behandeling van slaven in Suriname barbaars was. En onder de Europese kolonisten onderling waren list en bedrog eerder regel dan uitzondering.
De kwestie Clifford behoort tot de canon van de Surinaamse geschiedenis. Allereerst speelt de kwestie in die schimmige tijd waarin Suriname overging van Engelse in Nederlandse handen. Wij weten eigenlijk maar bitter weinig over het leven in Suriname aan het eind van de zeventiende eeuw. Maar minstens zo belangrijk is het feit dat de kwestie Clifford de conflicten tussen Engeland en Nederland feilloos blootlegt. Dit iconische boek uit 1760 behoort tot de belangrijkste uit de Surinaamse bibliotheek.
The conduct of the Dutch, relating to their breach of treaties with England: particularly their breach of the Articles of Capitulation for the surrender of Surinam in 1667, and their oppressions committed upon the English subjects in that colony. With a full account of the case of Jeronimy Clifford, etc. Jeronimy CLIFFORD. London: C. Say for W. Bristow, 1760.