Dyari/Kumakoisi
tijdens het tienjarig Staatstoezicht konden de ge tegen betaling op een plantage ëmancipeerden naar keuze arbeiden. Velen spaarden de verdiensten op, om een bestaan als kleine zelfstandige in Paramaribo op te bouwen. of ze vonden er werk en huurden dan een woning op een van de vele erven (dyari) die de stad rijk was. Aan de straatkant stond dan de winkel met bovenwoning van de eigenaar, een paar meter tussenruimte en dan weer de volgende winkel. Achter de winkel liep dan het erf smal en diep door. Daarop waren veelal twee rijen erfwoninkjes gebouwd, eerst bewoond door de stadsslaven, later verhuurd aan de geëmancipeerden. De ruimte tussen de twee panden aan de straatkant was de toegang, vaak met een toegangspoort, de ‘nengredoro’ (letterlijk de ‘negerdeur’), tot het vaak behoorlijk bevolkte achtererf.
Aan het eind van het achtererf bevonden zich de badhokjes en de privaten, de hurk-wc’s, de plee oftewel de kumakoisi. De gebruiker haalde de houten afsluiter boven het gat weg, hurkte daarboven en drukte zich leeg. Soms was de bak behoorlijk vol, dan keek je tegen de veelkleurige en –geurige drollen van je voorgangers aan. Vaak klommen de kakkerlakken door het invallend licht de drollenheuvel op en tastten de opening af. Voelde je dan kietelend gefriemel tegen je anaal, testikaal of poenaal onderstel, moest je hoger hurken, met de beschikbare repen krantenpapier snel afvegen en wegwezen.
De plee was ook de plaats waar de twee inter-etnisch geliefden in Dobru’s magistrale verhaal ‘De Plee’ elkaar ontmoetten. Hoeveel muloleerlingen kennen tegenwoordig deze literaire klassieker, alsook ‘Het Raam’ en ‘Avonden aan de rivier’?
Achter de kumakoisi, waar de grond verrijkt was door menselijke meststoffen, groeiden flora en fauna welig. Vooral de tayer, waarvan de dijbeen dikke wortelknol de beste kwaliteit raspsel opleverde voor de pom, een van onze nationale gerechten. Maar in de regentijd spoelde het regenwater de plee-inhoud het vaak laaggelegen erf op; de loopplanken hielpen dan niet en allerlei worminfecties konden zich zodoende verspreiden, vooral onder de kinderen die daar dyul, elle en dyompofutu speelden. En de regentonnen onder de dakgoten waren o zo mooie broedplaatsen voor muskietenlarven. Geen wonder dat toen ziekten als filaria, gele koorts en dengue zich flink konden verspreiden. Maar die woonerven waren ook een ontmoetingsplaats van mensen en kinderen van allerlei afkomst, vaak sterk solidair in hun struggle voor een beter bestaan.