Bouwen aan de Wilde kust
Over de Surinaamse architectuur door de eeuwen heen en monumentale panden in ons land zijn al kasten met boeken volgeschreven. Dat de ontwikkeling en dus ook de bebouwing van een stad, gebied of land voor een belangrijk deel mede wordt bepaald door de beschikbare infrastructuur, is echter maar zelden belicht. Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer hebben daar verandering in gebracht met het keurig verzorgde boek Bouwen aan de wilde kust.
Marcel Meyer is geen onbekende in de Surinaamse ingenieurswereld. Hij is mede-eigenaar van het befaamde ingenieursbureau Sunecon en daarnaast docent geweest aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Bij het horen van de naam Hillebrand Ehrenburg zal bij de meeste mensen niet direct een belletje gaan rinkelen. Maar evenals Meyer heeft hij Civiele Techniek aan de Technische Universiteit in Delft gestudeerd en is zelfs enkele jaren bij het ministerie van Openbare Werken in dienst geweest. De heren hebben sinds 1982 samengewerkt bij verschillende projecten, dus het is niet meer dan logisch dat ze de handen ineen hebben geslagen om dit lijvige boekwerk, waaraan ze vijf jaar hebben gewerkt, het levenslicht te doen zien.
Geen facet blijft onbesproken: van de opkomst en neergang van de landbouw tot het vervoer over land en water, en van de ontwikkeling en watervoorziening van Paramaribo tot de goud- en bauxietwinning. Dat Suriname lange tijd niets meer en niets minder dan een wingewest is geweest van Nederland, is duidelijk terug te zien in de bestaande infrastructuur: die werd vooral aangelegd om de landbouw en de grondstoffenwinning te bevorderen. Toch verklaart die Hollandse inbreng van vakkennis niet hoe de typisch Surinaamse sluisjes, inneemsluizen en watermolens voor de aandrijving van suikerpersen zijn gebouwd en door wie ze zijn bedacht. Overigens beperken de auteurs zich niet alleen tot Suriname; ook oudHollandse koloniale gebieden in Guyana, zoals Berbice en Demerara, worden belicht. Toen de Britten die overnamen, konden zij profiteren van de civiele infrastructuur die de vorige overheersers hadden aangelegd en daarop voortborduren.
Opmerkelijk is dat in het verre verleden in Suriname ook al allerlei ambitieuze plannen werden bedacht voor de aanleg van spoorlijnen. Maar die bleken niet haalbaar en verdwenen uiteindelijk in de prullenbak. Zoals een treinverbinding tussen Albina en Nickerie en een stoomtram die Saramacca met Paramaribo moest verbinden. Onder de regering-Bouterse lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Al met al ontstaat een duidelijk beeld van de invloed op de benutting en de ruimtelijke inrichting van ons land. Jammer is wel dat alleen de infrastructurele ontwikkelingen tot 1945 worden beschreven. Sindsdien is er veel gebeurd en veranderd, vaak niet ten goede. Maar hopelijk verschijnt daar op termijn ook nog een gedegen boek over.
Door de begrijpelijke uitleg is Bouwen aan de Wilde kust een uniek boek dat niet alleen interessant is voor iedereen die met infrastructuur te maken heeft, maar ook voor Surinamers die willen weten waarom hun land is ingericht zoals het nu is.
Bouwen aan de Wilde kust. Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname tot 1945, Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer, 2015, LM Publishers, ISBN 978 94602 2 4010