Geen weg terug
In haar debuutroman Geen weg terug vertelt Iraida Martha van Dijk-Ooft (1974), wonend en werkend in Paramaribo, het volgende verhaal. We maken kennis met de jonge vrouw Béate, ‘oma’ Suze en ‘opa’ John (haar pleegouders) en haar zoontje Alex. Béate en haar inmiddels overleden grootouders en moeder Maisa komen oorspronkelijk uit een dorpje dat verdwenen is in het Brokopondostuwmeer: Dembeston, een fictieve naam overigens. Het stuwmeer (voorheen prof. dr. ir. W.J. van Blommesteinmeer genoemd) ligt in het district Brokopondo en heeft een oppervlakte van 135 duizend hectare. Het is ontstaan door de bouw van de Afobakadam, een stuwdam in de Surinamerivier. Het meer is groot, op sommige plaatsen ondiep, terwijl er op andere plekken nog kruinen van bomen boven het water uitsteken. De dam dateert van 1964; het meer liep vol en men kon beginnen met het opwekken van elektriciteit door waterkracht.
Alex leert de geschiedenis van zijn familie kennen, onder andere via Wimpie, alias Butu, de vroegere vriend van Maisa. Van hem hoort hij ook over het goud dat op de bodem van het meer te vinden is. Hij weet dit boven water te krijgen en wordt rijk. Alex’ oma Maisa is het duiken in het meer, waarbij zij ook goud naar boven bracht, fataal geworden: ‘Een zware wind stak op, het water werd ruwer. Wimpie klom snel naar beneden, het leek hem alsof hij mensen kon horen fluisteren. Er was niemand anders in de buurt. Hij kreeg het koud ondanks de steeds hoger stijgende zon. “Kom eruit dan, Maisa.” “Nog even. Kon mi teki wan pisi doti gi en. Fu o pe en kumbatitey beri.” [Laat mij een beetje aarde voor haar pakken. Van waar haar navelstreng ligt begraven.] Die woorden waren de laatste die Maisa tot hem sprak. Ze dook en kwam niet meer boven. Ze verdronk in een poging om aarde, geboortegrond van haar dochter te halen. Grond waarin de navelstreng van Béate begraven was, om mee te nemen naar waar hun nieuwe huis dan ook zou komen te staan.’
Ook Alex’ moeder Béate verliest het leven in het water. ‘D’r slippers had ze voor de marinetrap laten staan. Een van de lijkenwassers vertelde het aan oma. Twee dagen later zijn we gaan kijken, opa, oma en ik. Ze stonden er nog. Vreemd. Zo scherp, die herinneringen.’
Het verhaal wordt niet chronologisch verteld maar fragmentarisch, in 25 hoofdstukken, gedateerd van 1962 tot 2014. Het maakt het lezen er niet makkelijker op. Dat geldt ook voor de vele woorden en zinnen in het Sranan en Saamaka. Een vertaling is wel achter in het boek te vinden, maar voor degenen die deze talen niet machtig zijn, stagneren de zinnen en woorden het lezen toch. De vraag is ook of ze werkelijk wat toevoegen aan het verhaal.
Op z’n minst twee thema’s zijn in dit boek te onderscheiden. Ten eerste: het verleden werkt door in het heden, waarbij ook winti een rol speelt. Voor velen was het onder water lopen van hun geboortegrond een ramp. Iraida van Dijk-Ooft in het nawoord: ‘Heilige plekken en begraafplaatsen bleven niet gespaard van verdrinking. De aan een plaats gebonden goden en de graven van dierbaren moesten met spoed, zelfs zonder een laatste eerbetoon, worden achtergelaten. Hun geesten waren gedoemd onrustig rond te blijven dwalen.’
In de tweede plaats: incest en de aantrekkingskracht die heel jonge meisjes blijkbaar kunnen uitoefenen op oude(re) mannen. Het zijn verzwegen facetten in het leven van deze toch al getroffen familie. Hoewel de compositie een beetje rommelig genoemd kan worden, is er door thematiek en onderwerp toch zeker sprake van een interessante debuutroman.
Geen weg terug, Iraida van DijkOoft, In de Knipscheer, 2015, ISBN 9789062658787