Nzingha en de wraak van de sidderalen
Tekst Cobi Pengel
Alfonso wilde zijn Afrikaanse vrouw Nzingha zo graag laten zien dat Suriname niet alleen bestaat uit de hoofdstad Paramaribo. Hijzelf ging vaak met vrienden hengelen, ver weg, in WestSuriname, waarna de hele familie werd verrast met anyumara’s. Nu zou hij samen met Nzingha zo’n verre tocht gaan maken. Hun einddoel was de Sisakreek, wat wel een hele dag rijden betekende. Arbeiders hadden daar kortgeleden een klus gedaan en er was dus nog een kamp waarin ze hun hangmatten konden binden. Alfonso was er ook met zijn vrienden geweest. Eten en drinken en ook lampen op batterijen werden meegenomen uit de stad, baden konden ze in de Sisakreek. Er kon niets misgaan.
Bij zonsopgang vertrokken ze uit de stad en na een prachtige tocht arriveerden ze bij zonsondergang op de plaats van bestemming. Nzingha had tijdens de tocht genoten van het natuurschoon en van de dieren die ze hadden gezien: vooral kleine apen in de bomen langs de weg, een enkel hert dat de weg overstak en vele kleurige vlinders. Ze pakten hun spullen uit en hingen de hangmatten op. Intussen was het donker geworden en ze maakten de lampen aan. Beiden verheugden zich op een verfrissend bad in de Sisakreek. Een klein eindje door het bos, Alfonso met een flashlight voorop, en daar zagen ze het donkere water al. Alfonso zou eerst Nzingha bijlichten terwijl ze haar bad nam, en daarna omgekeerd. Wat was het water heerlijk na de warme, vermoeiende dag. Nzingha genoot. Alfonso’s flashlight maakte het donkere kreekwater doorschijnend. Ze dook onder en zwom een paar slagen. tot op de bodem kon ze alles zien: waterplanten en dikke boomwortels van bomen die dicht bij de kreek stonden. Daar was iets vreemds mee: een kluwen boomwortels begon te kronkelen alsof er een dans werd uitgevoerd… Een vreemd gevoel bekroop Nzingha en tegelijkertijd hoorde ze Alfonso paniekerig roepen: “Nzingha, kom eruit, kom eruit, vlug, vlug, vlug!”
Het onheilspellende gevoel werd erger toen ze lichte prikkelingen in haar benen voelde. Ze was bijna bij de kant en gilde: “Bewegende boomwortels Alfonso, dat kan toch niet! Het spookt hier!”
Alfonso stak beide handen naar haar uit om haar op de kant te trekken. “Dat zijn geen boomwortels Nzingha, dat zijn sidderalen!”
Nzingha was als verlamd van schrik. De ‘boomwortels’ waren haar gevolgd en ze voelde nog steeds prikkelingen in haar benen. toen hoorde ze heel ver weg, of juist dichtbij, want ze leken in haar hoofd te zitten, vreemde, fluisterende stemmen: “Wie ons stoort bij het vieren van ons jaarlijkse sidderfeest, zal daarvoor boeten. Het zal ons nu niet meer lukken, maar we zullen jouw wandaad in onze genen doorgeven aan ons nageslacht”, sidderden de op boomwortels lijkende, slangachtige vissen. “onthoud het maar goed!”
Nog een laatste prikkeling als waarschuwing en Nzingha stond op de kant. “Ben je ongedeerd? Alleen maar geschrokken toch?”
“Heel erg geschrokken, ongedeerd, maar ik heb wel prikkelingen gevoeld. En ze hebben me bedreigd. Heb je het niet gehoord? Ze komen me alsnog te pakken nemen, al moet het hun nageslacht zijn, omdat ik hun jaarlijkse sidderfeest heb verstoord.”
“Ach meisje toch, je bent helemaal van streek, ik heb niks gehoord en jij ook niet, dat kan gewoon niet. Zulke primitieve wezens kunnen toch niet communiceren?”
Maar Nzingha hield voet bij stuk: ze had vreemde stemmen gehoord die haar bedreigden.
“Ik heb de stemmen gehoord in mijn hoofd, Alfonso, en ik wil hier niet blijven.” Ze sliepen ongebaad en onrustig in hun hangmatten, en keerden de volgende dag terug naar de stad, zonder anyumara.
Dertig jaar later
Niettegenstaande het Sisakreek-avontuur van lang geleden, is Suriname het ‘thuisland’ van Nzingha geworden. De vreemde gebeurtenis is ze echter nooit vergeten. De regentijden in Suriname zijn door de jaren heen steeds heviger geworden. De straat waarin ze wonen heeft er tijdens iedere regentijd meer onder te lijden. Liepen bij een flinke bui de straat en het erf toch al gauw onder water, de vrees dat er nu water in huis zal komen, wordt bij iedere regentijd groter.
Heel veel regen valt er op een vroege ochtend in mei. Het regenwater dringt, aanvankelijk stiekem en langzaam, later vastberaden, openlijk en verrassend snel, het huis binnen. Het beleg is kort, maar de volledige inneming van het huis verloopt zonder slag of stoot. Het is een ‘Act of God’, de mens is machteloos. Bij elke extreme regenval die de straat – voor Nzingha’s gevoel – in de Sisakreek verandert, herinnert zij zich de wraakzuchtige bedreiging van de sidderalen. Nu, met al dat water in huis, zijn opeens de stemmen in haar hoofd er weer: ’verstoring van ons sidderfeest…, boeten zul je…, boeten zul je…’
Daar zijn ze! Ze voelt de schokken, waar zijn ze vandaan gekomen, hoe zijn ze het huis binnengekomen…? Ze wordt hysterisch, gilt het uit, gilt om Alfonso die er niets van begrijpt.
“okay het huis is vol water, maar dan hoef je toch niet zo hysterisch te gillen…?” “De sidderalen Alfonso, ze zijn gekomen, ik voel ze overal, ik voel de schokken…” “Ik zie ze niet schatje, je verbeeldt het je, het kan gewoon niet… Er zijn geen sidderalen in huis!”
Ik heb het overleefd. Met sidderende hand heb ik dit absurde verhaal opgeschreven. Dat is niet de enige tic die ik heb overgehouden. Regelmatig schop ik Alfonso ‘s nachts het bed uit, vanwege de naschokken in mijn benen. Buitenshuis durf ik bijna niet meer te gaan. Mijn billen sidderen wulps, waardoor ik ondanks mijn gevorderde leeftijd last heb van vreemde mannen die niet van mijn billen kunnen afblijven omdat ze zoiets nooit eerder hebben gezien. Daarbij komt nog, dat doordat mijn ene oog siddert, het lijkt alsof ik voortdurend knipoogjes loop uit te delen. De sidderende kusbewegingen die mijn lippen maken, zenden schandelijke signalen uit. Af en toe gaan mijn haren spontaan overeind staan. Alfonso schaamt zich voor me en ik word voortdurend uitgelachen. Gezien mijn gevorderde leeftijd zal ik gelukkig niet zo lang meer sidderen. Ik zal er de resterende tijd echter mee moeten leren leven.