Antiquariaat:Schetsen uit het leven in het kinderhuis te Alkmaar – Parbode Sneak Peek
Dit boekje is geschreven door Peter Martin Legêne (1885-1954). Aanvankelijk was hij boekdrukker en journalist, maar na een opleiding aan de zendingsschool van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Niesky, werd hij missionaris in Suriname. Voordat hij zich daar kon vestigen, verbleef hij in India om zich het Hindi en Urdu eigen te maken. Tussen 1914 en 1930 werkte hij als zendeling onder Hindostanen op Alkmaar.
In 1916 had Legêne ote Alkmaar, gelegen aan de Commewijnerivier, een kindertehuis opgericht. In dit tehuis, Sukh Dhaam (Huis van Geluk), werd onderdak en onderwijs geboden aan kinderen van ‘Brits-Indische’ contractarbeiders die op de plantage werkten. De arbeiders leefden onder erbarmelijke omstandigheden en er heerste grote armoede.
In dit boekje, dat voor het eerst in 1918 verscheen, vertelt Legêne ons verhalen die hij als zendeling op Alkmaar had meegemaakt. Zo beschreef Legêne dat vanwege een wereldwijde pandemie, de Spaanse griep, er bijna elke dag een weeskind werd binnengebracht. Soomaria, een meisje van 9 jaar, had slechts één oog, ze was mager en zag er ellendig uit. Nadat haar ouders beiden aan de griep bezweken waren, bleef zij met haar zusje Dhilwa alleen achter. Maar haar zusje werd de volgende dag door een man meegenomen en zij werd bij het tehuis afgeleverd. Soomaria huilde de hele dag en wilde, zolang zij niet verenigd was met haar zusje, niet eten of drinken. Legêne schreef brieven aan de generaal-agent van de Immigratie, wendde zich tot de voogdijraad, en zocht overal naar Dhilwa. Uiteindelijk werd ze na elf dagen gevonden, maar niemand wist wat er met haar was gebeurd en waar ze was geweest. ‘Er zijn helaas mannen genoeg’, zo schrijft Legêne, ‘die gaarne een mooi menschenkind met twee oogen hebben willen’. Zo’n meisje kon met gemak verkocht worden, zo stelt hij. Maar een meisje met slechts één oog wil niemand hebben. De meisjes werden uiteindelijk herenigd en vielen elkaar huilend in de armen.
Het boek bevat een aantal prachtige zwart-witfoto’s die bij het grote publiek vrijwel onbekend zijn. Zo vinden we foto’s van de kinderen in het tehuis en hun verzorgsters. Maar de mooiste foto is natuurlijk die van Sukhu.
Paramaribo werd een tijdlang geplaagd door een zeer geraffineerde zakkenroller. In de stad leefde ook een ‘Brits-Indische’ jongen van een jaar of twaalf oud. Hij was vriendelijk en behulpzaam, maar toch werd juist hij op een dag door de politie ontmaskerd als de gezochte zakkenroller. Hij werd gestraft, maar iedere keer als hij weer op vrije voeten kwam begon het stelen opnieuw. Uiteindelijk werd hij door de politie naar het kindertehuis te Alkmaar gebracht. Daar werden nu ook steeds spullen gestolen. Sukhu werd op heterdaad betrapt en na een stevig gesprek met Legêne beloofde hij beterschap. Toch gebeurde het telkens opnieuw. Nogmaals drukte Legêne hem op het hart dat hij alles zou kunnen krijgen wat hij maar nodig had, als hij niet zou stelen. ‘Kan ik ook tabak krijgen?’, vroeg Sukhu. Nu kwam de aap uit de mouw. Als kleine jongen was hij al, net als zoveel andere Hindostaanse kinderen, begonnen met roken. Hij was verslaafd aan nicotine; hij moest roken, en daarom had hij geld nodig. Iedere week kreeg hij vanaf toen van Legêne een pakje tabak en hij stal nooit meer.
Het hele artikel is te lezen in het augustusnummer van Parbode.