Mediastrijd om Suriname: van mythemakers tot nieuwsverduisteraars – Parbode Sneak Peek
Journalistiek in de militaire periode van ons land: terwijl de Surinaamse pers gemuilkorfd werd, voerden de Nederlandse journalisten Desi Bouterse op als de boosdoener en Ronnie Brunswijk als held. Ellen de Vries deed na een jarenlange loopbaan als journalist, promotieonderzoek naar de rol van de Nederlandse en Surinaamse media tijdens de militaire en postmilitaire periode (1980-1992) in de berichtgeving en beeldvorming over Suriname en de relatie met Nederland. Zij concludeert dat de Nederlandse pers kritischer had mogen zijn over de rol van Brunswijk en het ontwikkelingsbeleid van Den Haag. Parbode las het werk en sprak erover met de onderzoekster.
De Nederlandse media presenteerden Desi Bouterse als the bad guy en Ronnie Brunswijk als the good guy. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de bewoordingen: zo noemde De Telegraaf, Desi Bouterse aanvankelijk vooral ‘dictator’; de andere twee Nederlandse dagbladen die De Vries onderzocht, De Volkskrant en het NRC Handelsblad, hielden het zelf op ‘bevelhebber’ en ‘luitenant-kolonel’, maar citeerden wel critici die Bouterse betitelden als ‘despoot’, ‘terrorist’ en zelfs ‘Pol Pot’of ‘Pappa Doc Bouterse’. Ronnie Brunswijk werd door de Nederlandse pers opgehemeld als ‘Robin Hood en ‘Boni’. Toch wees De Volkskrant er in haar berichtgeving wel op dat Brunswijk in Suriname zelf als crimineel werd beschouwd. “Maar doordat de Surinaamse pers tot 1984 zwaar onder censuur stond, en de door mij onderzochte onafhankelijke kranten in Suriname, de Ware Tijd en De West, met wisselend succes worstelden met censuur en zelfcensuur, heeft het publiek als we de gehele periode van 1980-1992 in ogenschouw nemen zich via de Nederlandse pers overigens wel een breder beeld kunnen vormen van de conflicten dan via de Surinaamse media.”, concludeert De Vries. “De voorlichtingsdiensten en het Surinaamse persbureau SNA die de militaire machthebbers ondersteunden, maakten zich dikwijls schuldig aan ‘nieuwsverduistering’.”
Ellen de Vries schreef eind jaren tachtig voor verschillende Nederlandse media en heeft door langdurig verblijf in Suriname, een ‘multiperspectivistisch perspectief’ kunnen ontwikkelen. Dat was niet weggelegd voor de heen en weer reizende journalisten van bijvoorbeeld De Telegraaf, die maar moeilijk hun Westerse bril konden afzetten in hun berichtgeving. In 2005 publiceerde zij Suriname na de Binnenlandse Oorlog. Zij werkte ook mee aan K’ranti! De Surinaamse pers 1774-2008.In 2010 begon zij aan haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Ze selecteerde zes cases, belangrijke historische gebeurtenissen die ook voor de verhouding tussen Nederland en Suriname consequenties hadden en waarin Nederlandse media een belangrijke rol speelden vanwege de kritiek op de Nederlandse pers: 8 december 1982, de rol van Brunswijk aan het begin van de Binnenlandse Oorlog, de periode van eind 1986 rond Moiwana, de persreis naar Pokigron kort voor de verkiezingen in 1987, de Kerstcoup van 1990 en de eerste herdenking van de Decembermoorden in 1992.
De Vries laat zien hoe de pers gebruikmaakte van framing: de wijze waarop de journalistiek – bewust of onbewust – haar lezing geeft van gebeurtenissen en daarmee de opinie van de nieuwsvolgers mogelijk beïnvloedt. “Journalisten kunnen zelf frames creëren, die overnemen of ze juist bekritiseren”, zegt De Vries. Zo creëerden ze aanvankelijk al gauw rond Ronnie Brunswijk de mythe van ‘Robin Hood’, die Suriname uit de klauwen van de slechte ‘dictator’ probeerde te redden. Bouterse was vooral een boosdoener. Over het stopzetten van de ontwikkelingshulp en het effect daarvan schreven ze relatief weinig, terwijl in de Surinaamse kranten onomwonden werd gezegd dat de Kerstcoup gepleegd was onder invloed van Nederlands weigering de hulpkraan open te draaien: “Anders dan hun Nederlandse collega’s vonden Surinaamse journalisten niet dat de ontwikkelingshulp als politiek instrument gebruikt mocht worden om invloed op Bouterse en de ontwikkelingen in Suriname uit te oefenen. Dat de ontwikkelingshulp door Nederland werd stopgezet, was onderbelicht in Nederland, de pers plaatste daar geen vraagtekens bij. Media zien het als taak om de democratie te beschermen. Maar de media kunnen wel bepalen waarover de politiek praat, toch hebben ze op het regeringsbeleid ten aanzien van het buitenland vaak weinig invloed. ”
Goedgelovige Nederlandse pers
In Suriname zelf kon tot ver in de jaren tachtig niet vrij geschreven worden over het bewind. Maar Surinamers wisten mogelijk wel dat hun uitspraken tegenover de Nederlandse pers toch via een omweg in de Surinaamse media zouden terechtkomen. Vaak werden de citaten dan weer ontkend door de politici.
De ‘goedgelovigheid’ van de Nederlandse pers komt ter sprake in de casestudy over de berichtgeving over de legerinval in Moiwana waarbij 39 burgers werden gedood, nieuws wat Nederlandse media brachten maar waarover Surinaamse media zwegen. Daar zouden volgens Nederlandse berichtgeving – die waren gebaseerd op uitspraken van het Surinaams verzet in Nederland – Libiërs bij betrokken zijn, wat toen de relatie met Frankrijk in gevaar zou brengen, omdat dat land de regering in Tsjaad steunde tegen verzetsgroeperingen die de steun hadden van Libië. Ook de VS hadden een conflict met Libië. De Vries zegt dat ze het niet wil gooien op gemakzucht, maar erkent de verantwoordelijkheid van de journalist: “Zeker in het begin van de Binnenlandse Oorlog hadden de Nederlandse journalisten veel contact met het Surinaams verzet in Nederland, en dat verzet had ook zijn eigen belangen. Zoals alle partijen in een conflict belang hebben om hun verhaal in de media te krijgen. En een journalist moet zich idealiter afvragen ‘waarom zegt die persoon dit of dat?’, en dan doorzoeken en meerdere bronnen raadplegen.”
Volgens De Vries erkent de Nederlandse pers momenteel wel haar eigen vooringenomenheid ten aanzien van de berichtgeving over de Binnenlandse Oorlog. Niet alleen nu, maar ook toén waren er al andere geluiden. “Nederlandse media hebben hun vooringenomenheid later ook toegegeven.” Jan Blokker van De Volkskrant stak zelfs de draak met de goedgelovigheid van de Nederlandse pers met betrekking tot verhalen over Libische betrokkenheid bij de legerinval in Moiwana. In haar werk citeert zij hem: ‘Hoe jammer dat de Amerikaanse media Suriname de moeite nog niet waard vinden, anders zou ik in de Washington Post hebben kunnen nalezen wat daar precies aan de hand is.’
Ook belicht zij in haar werk defreelancejournalist Willem Oltmans, die sympathiek stond tegenover Bouterse, en wiens dagboek De Vries las voor haar onderzoek. Oltmans was bevriend met Bouterse en adviseerde hem op allerlei terreinen. Dagboekfragmenten suggereren dat hij met zowel Bouterse als diens naaste medewerker Henk Herrenberg overlegde welke journalisten zouden worden toegelaten. De Vries citeert: ‘Henk de Mari van De Telegraaf belde met de mededeling, dat hij naar Suriname wilde afreizen onder anderen om Bouterse te interviewen. “Vergeet niet, ik heb een miljoen lezers”, zei hij. Ik dacht: “Die gok moet worden gewaagd.”’
Vernederende foto president Shankar
De casus over de Kerstcoup in 1990 draait om de invloed van slechts één foto, die een eigen leven ging leiden. In de recente voorgeschiedenis was er in 1987 weer voor het eerst een democratisch gekozen burgerregering aangetreden, onder leiding van president Ramsewak Shankar. Die moest zien te functioneren onder zieltogende economische omstandigheden, een nog voortdurende burgeroorlog en de invloed die de militairen nog steeds uitoefenden op het bestuur. Nederland stelde als voorwaarden voor de hervatting van de ontwikkelingshulp dat het land economische saneringen pleegde. Bij al deze strubbelingen ontstond onder andere bij de militairen de roep om vervroegde verkiezingen.
Dat de invloed van de media tot buiten Nederland reikt, kwam pijnlijk aan de orde toen de Nederlandse pers president Ramsewak Shankar op een vernederende manier portretteerde. De gewraakte foto, gepubliceerd in het NRC Handelsblad van 12 december 1990, toonde president Shankar die in een regenjas als klein mannetje voor de imposante deur van ‘Het Torentje’ staat om bij premier Ruud Lubbers binnengelaten te worden. Het onderschrift vertelt over ‘De Surinaamse president Ramsewak Shankar wachtend op ontvangst door premier Lubbers […] Al rap spon zich in Suriname het verhaal rond de foto dat Shankar lang had moeten wachten in de regen en de kou tot het premier Lubbers eindelijk bliefde hem binnen te laten. Legerleider Desi Bouterse zelf was destijds op doorreis naar Ghana in Nederland, waar journalisten niet met hem mochten praten. Hij moest wachten op de luchthaven, want het was Shankar niet gelukt een visum voor Bouterse los te krijgen. Bouterse greep de vernederende foto aan als argument dat Shankar een zwakke president was met wie hij niet wilde samenwerken. Bouterse had de foto opgevraagd en laten uitvergroten en zwaaide ermee op een persconferentie: ‘Als deze foto symbool is van onze natie, zijn we in problemen’. En nam ontslag als legerleider. Daarop volgde de Kerstcoup van 1990. De foto was handig gebruikt als de druppel die de emmer deed overlopen. De Vries: “Suriname werd voorgesteld als slachtoffer van het betuttelende Nederland. Blijkbaar sloot de foto prima aan bij het idee dat president Shankar zwak was, maar ook daar kun je vraagtekens bij plaatsen: hij was namelijk een van de weinigen die niet wilden instemmen met het plan om af te treden.”
De militairen hadden bij de STVS destijds nog net voorkómen dat Shankar nieuwe verkiezingen aankondigde zonder zelf af te treden. Apintie had de presidentiële rede nog wel uitgezonden. Maar in een vraaggesprek met De Vries zei Apintie-eigenaar Charles Vervuurt dat toen ze frontleiders begonnen te interviewen over de coup, hij een dreigtelefoontje zou hebben gekregen van perschef Borger Breeveld. “Borger Breeveld is niet ingegaan op mijn interviewverzoek. Niet alle mensen die ik heb willen spreken voor dit onderzoek waren bereid hun medewerking te verlenen.”
Journalisten als Harmen Boerboom en Joost Oranje schreven in De 8-decembermoorden. Slagschaduw over Suriname (1992) al dat Shankar ‘nederig’ had staan wachten. Een Amerikaanse wetenschapper voegde er, zo schrijft De Vries, een ‘regenbui’ aan toe. In een interview met Parbode in 2011, liet Chas Mijnals, lid van de groep van zestien coupplegers, los, dat president Shankar ‘minutenlang in de regen’ zou hebben staan wachten. De Vries schrijft dat in 2012, Shankar zelf verklaarde dat hij niet lang had hoeven wachten en dat het ook niet regende.