Paul Woei: “Ik schilder de mensen zoals ik ze ervaar” – Parbode Sneak Peek
Paul Woei, kunstenaar en wereldburger. Hij woonde in verschillende landen en als bijna tachtigjarige kan hij terugkijken op een leven voor de kunst, een leven vol ervaringen. Zijn autobiografie is in de afrondende fase. Een boek over Chinese contractanten wordt binnen afzienbare tijd ook van hem verwacht. Toch is Paul geen schrijver. Hij schildert, beeldhouwt en boetseert. Overal in Suriname en ver daarbuiten hangen zijn werken, bij kunstverzamelaars en in musea. Iedere volwassene in ons land kent zeker een of meerdere kunstwerken van Woei.
Paul wordt geboren in 1938. Voor zijn veertiende heeft hij al heel wat van de wereld gezien. Met zijn ouders trekt hij op zijn negende van Suriname naar Hong Kong, van daaruit naar China en terug naar Hong Kong. Vanaf zijn vroege jeugd heeft Paul al een grote belangstelling voor beeldende kunst. In 1952 keert het gezin Woei terug naar Suriname, en Paul, veertien jaar oud, wordt op de Sint Paulusschool vier klassen teruggeplaatst, omdat hij de Nederlandse taal intussen grotendeels is vergeten.
Nade succesvolle afronding van de Sint Paulusschool vertrekt Woei naar Nederland en komt hij, gezien zijn interesse, terecht op de lerarenopleiding van de kunstacademie in Den Haag. “Ik vond die opleiding saai. Ik voelde me meer aangetrokken tot de opleiding voor het vrije beroep. Maar ik wist niet dat die mogelijkheid er was, je wordt zo overdonderd.”
Paul kiest daarom zijn eigen weg. In het weekend is hij regelmatig op het Leidseplein in Amsterdam te vinden. Hij zoekt andere kunstenaars op en antiquairs. Van het luisteren naar deze deskundigen steekt hij naar eigen zeggen meer op dan van alle lessen op de academie. “Ik wilde het vak leren en was naast de technische kant vooral geïnteresseerd in de overdracht van emoties.” Hij zoekt vooral contact met de wat oudere kunstenaars, de mensen met ervaring. “Ik heb die kunstenaars aanvankelijk niet eens durven spreken, want je bent doodsbang om met die grote kunstenaars te praten.”
Overleven in Suriname
In 1966 besluit Paul terug te gaan naar zijn geboorteland. Op de valreep krijgt hij nog een aantrekkelijk aanbod: een jaarlijkse toelage van 20.000 gulden. Voor dat geld moet hij dan wel een zogenaamde ‘contraprestatie’ leveren in de vorm van vier door een commissie te selecteren kunstwerken. Paul wijst het aanbod af met de woorden: ‘Ik ga het zelf verdienen’. “Je bent zo arrogant als jonge man, je hebt nog nooit je neus gestoten.” Maar dat ‘zelf verdienen’ valt die eerste jaren in ons land niet mee. Paul: “Ik heb gehuild. Ik verdiende 75 gulden per maand met het verzorgen van lessen aan onze eerste kunstacademie. De huur van mijn huis was 76,25 gulden. Dus ik kwam elke maand geld tekort, mijn water en stroom werden regelmatig afgesloten. Maar ja, je bent vrijgezel, je hebt de hele wereld. Ik had acht kubieke meter materiaal meegenomen, het enige wat ik moest doen was schilderen.”
In die periode van overleven gaat Paul dikwijls naar het binnenland.“Ik stapte gewoon naar een ministerie, vroeg wanneer er weer een expeditie zou zijn en bood me aan als ‘sjouwer’. Bleven we een maand weg, dan wist ik dat ik vier pakjes tabak moest meenemen.” Roken is Paul al die jaren blijven doen. “Ik heb vrede met mezelf. Als je drinkt, gokt, of drugs gebruikt, gaat je gezin eraan. Andere mannen lopen uit. Ik ben bezig met mezelf. Zo concentreer ik me.” De inspiratie voor veel van zijn werken, kreeg hij tijdens die reizen naar het binnenland: De Trio Indiaan Kapai, Early Morning, Grating Cassave, Bea of Granbori, Memorial Ceremonie, Awaiting the dance, Dreaming of Yesterday. Misschien kunt u zich geen origineel werk veroorloven van de kunstenaar, maar reproducties van bovengenoemde en andere kunstwerken in de vorm van een ansichtkaart kunt u zeker wel bekostigen. Die ansichtkaarten liggen binnenkort in de winkel.
Beeldhouwen
Paul is zoals gezegd niet alleen schilder, maar ook beeldhouwer. En hij boetseert, in was en klei. Dat heeft zo zijn voordelen. Als hij met het ene werk vastzit, pakt hij voorlopig een ander werk op. Beneden in zijn atelier wacht nog een aantal kunstwerken op afronding. “Ik werk, omdat het moet. Het is gewoon een drang. Als ik het niet doe, word ik onrustig.”
Als kunstenaar laat Paul je een deel van het leven zien, dat je anders nooit zou hebben gezien. “Ik schilder de mensen zoals ik ze ervaar. Gisteren kom ik op de markt iemand tegen. Ik heb haar zusje ooit geschilderd. Ze houdt me staande en zegt: ‘U wist het hè’. Indertijd had u het ene oog van mijn zusje kleiner geschilderd dan het andere. Wij vonden het vreemd, want haar ogen waren niet zo.Nu blijkt dat ze ziek is aan haar oog. Ik was stomverbaasd. Ik zeg, het is er, maar jullie zien het niet.”
“Ik heb altijd problemen gehad met het schilderen van kinderen. Ik doe het niet meer. Ik schilderde bijvoorbeeld een kind van zes jaar. De ouders komen naar me toe en zijn niet tevreden. Je hebt mijn kind te oud geschilderd, zeggen ze. Je hebt een kind geschilderd van tien jaar. Ouders zien de ontwikkeling van hun kind vanaf baby. Maar ik ben een kunstenaar, dus ik schilder de persoon op dat moment.”
Als wereldburger waardeert hij de verschillende maatschappijen en culturen.“Amerika is niet meer voor mij. Van je twintigste tot je vijftigste, zou ik zeggen, ga naar Amerika. Maak je geld! Haal je hart op! Amerika is goed voor welvaart, niet voor welzijn. Welzijn kon ik daar niet vinden. Het is allemaal snobisme, overal waar je komt zie je lookalikes. Ze hebben het tegenwoordig over fake news, maar er is meer fake. Als je mee wilt doen met die maatschappij moet je je conformeren. Je leeft in een zeer geregelde omgeving, het gras bij jou mag niet hoger zijn dan het gras van de buurman. Je mag de boom in je eigen tuin niet zomaar omhakken. Alleen in New York mag je een beetje gek doen, maar daarbuiten niet. Ik hou van New York, maar voor een week. Dan zuig ik alles op, en daarna word ik kotsmisselijk.”
Ook naar Nederland kijkt hij met een kritische blik. “Wij mensen hebben vijf zintuigen. Nederland heeft één zintuig niet, de tastzin is in de 16e eeuw verdwenen. Als ik indertijd met een meisje vree, kreeg ik problemen. Toen ben ik gaan uitzoeken hoe dat kwam. Nederland is te nuchter. Als je het Nederland van de 17e eeuw ziet… Nederland was geweldig in die tijd! Maar met die hele Beeldenstorm en de Reformatie is Nederland veranderd. Je mag niets meer aanraken. Als ze nuchter zijn, kun je niet met ze socialiseren. Kijk naar Beatrix, haar kleding, haar kapsel, stijf! Je mag ernaar kijken, maar aankomen niet. Kijk naar het eten. Het wordt netjes opgediend, maar het heeft geen smaak.
Vorig jaar is hij nog weer naar Nederland geweest. “Ik ben zo geschrokken. Nederland is Nederland niet meer. Ze willen meedoen, de grote wereld naäpen. Elk zinnetje heeft drie Amerikaanse termen. Kijk in de Kalverstraat naar de namen van de winkels. Het eigene verdwijnt, omdat men mee wil doen met New York. Men compenseert. Nederland is zo goed geweest met kunst. Maar al het emotionele is in de schilderkunst gelegd, niet in beelden, niet in het drie dimensionale. Het begint nu terug te komen, omdat Nederland veel contact heeft met de wereld. En kijk nu naar die kinderen van Beatrix. Ze zijn anders. Maar wat in driehonderd jaar verloren is gegaan, komt niet terug in twintig jaar.De vriendelijkheid is gelukkig wel gebleven. In de tram in Amsterdam stonden jonge mensen regelmatig voor me op en boden hun plaats aan.”
En dan China. “Ik ben Chinees, ik weet veel van het land. We zijn er onlangs weer geweest. We stonden versteld van de welvaart. In het hotel krijg je zolang je gast bent een cellulair ter beschikking, waarmee je gratis met 51 landen kunt bellen. Het openbaar vervoer is er erg goedkoop. Oudere mensen stappen gratis in de bus. Er is een lange winkelstraat gerestaureerd in de originele staat van rond 1800. Er staan bronzen beelden op straat, je mag ze aanraken, je mag erin zitten. De stad is schoon, overal zijn mensen aan het vegen. Vroeger zag je in Guilin hoogstens vier boten op de rivier, nu varen er meer dan vijftig. Die dingen worden niet verteld. Men heeft het over luchtvervuiling en over de politiek. De Westerse wereld heeft altijd neergekeken op China.”
Het hele artikel is te lezen in het oktobernummer van Parbode.