Boekrecensie: De Goslar-affaire – Parbode Sneak Peek
Het gezonken Duitse stoomschip de Goslar, sinds 10 mei 1940 een verroest oriëntatiepunt in de Surinamerivier, vormt al jaren een inspiratiebron voor schrijvers en wetenschappers. De jongste loot aan de stam, De Goslar-affaire, verscheen vorig jaar van de hand van Nizaar Makdoembaks. De arts, onderzoeker en voorzitter van de Stichting Eerherstel Oorlogsslachtoffers Curaçao, deed archiefonderzoek en wierp nieuw licht op de materie. De rode draad in zijn boek is dat ‘het moedwillig toestaan dat de Goslar zou zinken, onderdeel was van een geheim militair-strategisch plan’. De Nederlandse autoriteiten beschouwden het schip namelijk als een goedkoop verdedigingsmiddel in onze haven, op de plek waar Paramaribo het meest kwetsbaar is voor overrompelingsaanvallen.
Makdoembaks wijst op defensieplannen vanaf de achttiende eeuw, over het verstoppen van rivieren met opzettelijk gezonken schepen.
Toen aan het begin van WO-II een alsmaar dreigender wordende invasie van nazi-Duitsland ontstond, stuurde de Nederlandse overheid alle bewindvoerders in de koloniën een waarschuwing voor het mogelijk afzinken van eigen schepen door Duitsers. Echter, uit een recent ontdekte memo blijkt dat secretaris-generaal Six, gouverneur Kielstra schrapte van de verzendlijst. Hierdoor en door laksheid aan Surinaamse kant kreeg de Goslarbemanning ruimschoots de tijd sabotageplannen uit te voeren en werd door hen op 10 mei 1940 een bodemluik opengezet van het schip, dat sedert 5 september 1939 voor anker lag. Makdoembaks vertelt hoe kapitein Berghoff, de bemanning en eenieder van Duitse origine vervolgens werden geïnterneerd te Copieweg, en geeft historische wetenswaardigheden over bijvoorbeeld ontsnappingspogingen.
De Goslar werd in 1940 officieel Nederlands eigendom. Over wat er verder moest gebeuren met het tot prijs gemaakte vijandelijk schip was men aan beide kanten van de oceaan het vrijwel unaniem eens: lichten en in zijn geheel verkopen, desnoods als oud ijzer. Later opteerde men voor slopen en als losse wrakstukken verkopen. Vele bergingsbedrijven boden zich aan, maar hoe langer het duurde, hoe problematischer de zaak werd. Er werden vragen gesteld over eigendomsrecht en de waarde van de Goslar, die al dan niet weer zeewaardig gemaakt moest worden. Het wrak bleef een obstakel: zo kwam in 1944 het bauxietschip Juno ermee in aanvaring. Uiteindelijk ontstond er een lange ‘niet-bergingsgeschiedenis’. De Nederlandse kruideniersgeest – niet voor de bergingskosten opdraaien, en als het even kan wel iets aan het schip verdienen – eiste in 1955 zijn tol: de Goslar brak in tweeën.
Het hele artikel is te lezen in het meinummer van Parbode.