Een nieuwe wind door Moengo? – Parbode Sneak Peek
Het voormalige Suralco-industriecomplex in Paranam wordt stuk voor stuk ontmanteld. Ondanks dat de bauxietontginning al jaren stil ligt in Moengo, staat het complex daar anno 2018 nog steeds overeind. Wat kon in Moengo wel, dat in Paranam niet kan?
‘We hebben een overeenstemming bereikt met Suralco dat we het industrieterrein in Moengo willen overnemen en het samen met de gemeenschap in zijn oude staat te herstellen. Het zou zonde zijn dit allemaal tegen de vlakte te gooien’. Dit waren volgens het Nationaal Informatie Instituut de woorden van president Desi Bouterse op 15 juli 2017 tijdens zijn oriëntatiebezoek aan de voormalige Suralcoplant in Moengo. Een jaar na deze woorden van onze president, nemen we een kijkje in Moengo.
Het is voorzichtig rijden op de Oost-Westverbinding, die van Paramaribo naar Moengo brengt. De aanhoudende regen zorgt voor een glad wegdek, de grijze lucht voor een mistroostige sfeer. Honderd kilometer later doemt ten slotte het eerste naambord van tussen de begroeiing op: ‘Moengo, de geboorteplaats van de Surinaamse bauxietindustrie’.
Wie zich laat leiden door wat er wordt verteld over dit stadje, verwacht lege straten en enkele verlaten gebouwen. Misschien hier en daar een zwerver op de stoep. Echter, een persoonlijk bezoek aan de zogenaamde ‘spookstad’ brengt het een en ander in perspectief. De straten krioelen van de blauwe hemden, scholieren bezetten links en rechts het verouderde straatmeubilair en volwassenen houden de bushaltes bezet. In vergelijking met Paramaribo zijn er minder wagens maar wel meer mensen op straat. We kloppen aan bij de districtscommissaris van Marowijne.
Maar dc Freddy Daniel is op de maandag niet binnen. Daarom spreken we kort met de adjunct-districtssecretaris, Jacintha Pinas. Pinas woont al twintig jaar in Moengo en heeft het hier heel erg naar haar zin. Al moet ze toegeven dat Moengo tien jaar geleden inderdaad op weg was de spookstad te worden die zo vaak wordt beschreven. “Moengo werd aan haar lot overgelaten, veel mensen trokken naar Paramaribo op zoek naar werk. Maar de laatste vijf jaar gaat het weer beter. Nog steeds vertrekken veel mensen naar de stad, maar de bewustwording wordt hier groter. Ze beseffen dat ze hier ook een toekomst kunnen opbouwen”, aldus Pinas, die benadrukt dat de inwoners van Moengo erg zelfvoorzienend zijn geworden. Omdat de werkgelegenheid een dieptepunt bereikte toen de voormalige Suralcoplant haar machines tot stilstand bracht, waren de mensen op zichzelf aangewezen. Dat werpt nu – letterlijk – zijn vruchten af. “In tegenstelling tot vroeger, wordt er nu veel aan gestructureerde landbouw gedaan. Mensen laten het niet meer aan het toeval over en zorgen voor hun eigen rijst, peper en groenten”, getuigt ze.
Buiten haar sober ingericht kantoor heerst een grote bedrijvigheid, het is maandagochtend 11 uur, en mensen lopen steeds op en neer. Bij de bushalte even verderop is er geen plaats meer op de bankjes. Bij de winkel aan de overkant schuilen mensen voor de regen. Hier en daar is een man te bespeuren, maar over het algemeen zijn het vooral vrouwen die ‘de wacht’ houden op straat. “Goudbedrijf Newmont is nu actief in de omgeving, dus dat brengt wat werkgelegenheid. Maar vooral voor de vrouwen blijft het moeilijk werk vinden in Moengo”, vertelt de adjunct-dc. Het aantal inwoners van Marowijne is geschat op iets meer dan 16.000, waarvan bijna 10.000 inwoners in het ressort Moengo wonen (ABS Census 2012, red.). Pinas hoopt dit aantal in de toekomst te zien groeien, maar erkent dat Moengo daarvoor maatregelen moet doorvoeren. “Er moet geïnvesteerd worden in infrastructuur, en er moeten meer mogelijkheden komen voor jongeren. Nu trekken ook zij naar de stad, want wie verder wil studeren na het mulo, kan dat niet in Moengo”, weet ze.
Moengo heeft zijn ontstaansreden te danken aan de Eerste Wereldoorlog. In 1916 werd het stafdorp gebouwd door Suralco, de Surinaamse dochteronderneming van het Amerikaanse bedrijf Alcoa. Om te zorgen dat de arbeidsomstandigheden aantrekkelijk genoeg waren voor de Amerikaanse staf, werden naast medische voorzieningen ook sport- en culturele faciliteiten aangelegd. Het stadje bloeide pas echt op tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1941 was Suriname de grootste bauxietproducent ter wereld. Bauxiet was namelijk nodig om gevechtsvliegtuigen te bouwen. De vraag werd groter toen de Europese bauxietmijnen in de handen van de nazi’s waren gevallen. In het topjaar 1943 haalden de Amerikanen 60 procent van de nodige bauxiet uit Suriname. De al bestaande bauxietoperaties werden uitgebreid en gingen op volle toeren draaien. Er werd dag en nacht gewerkt om aan de grote vraag te voldoen. Aan werkgelegenheid geen gebrek.
Maar na 1943 kwam er al snel een einde aan de economische bloei. Moederbedrijf Alcoa, gevestigd in de Amerikaanse stad Pittsburgh, begon dichter bij huis met bauxietwinning. Hierdoor nam de vraag naar bauxiet in Suriname af. Suralco hield zich nog tot 1985 bezig met het mijnen van bauxiet.
Het tweede leven van Moengo begint na de Binnenlandse Oorlog. Toen Bouterse en Brunswijk vrede sloten, kwamen de gevluchte marrons terug naar Moengo en bezetten ze de leegstaande arbeiderswoningen van Suralco. Suralco was weg en het stadje werd steeds minder onderhouden. Moengo verloederde.
Van het vroegere epicentrum van de bauxietwinning blijft anno 2018 weinig over. Wat op het eerste gezicht lijkt op een bruisend straatleven, blijkt al snel een illusie te zijn. De vrouwen die de bushalte bezetten, zitten er enkele uren later nog steeds; ook de jongeren hangen in de late namiddag nog rond in hun blauwe uniform. Ondanks de pogingen van de Moengonezen om hun kinderen in een betere toekomst te voorzien, blijft het bedelen om werk. Maar daar kan binnenkort misschien verandering in komen. De voormalige Suralcoplant is namelijk niet zo dood als gedacht wordt. “Elke dag vertrekt er bewaking naar daar, dus ik ga ervan uit dat daar nog iets te zien is”, zegt Pinas, die een vogeltje heeft horen fluiten dat Grassalco NV de plant heeft overgenomen. Geprikkeld door deze woorden, gaan we op onderzoek uit.
Het hele artikel is te lezen in het augustusnummer van Parbode.