Voor vader en zoon Abrahams was geen eenwieler te hoog – Parbode Sneak Peek
“Zegt u het maar.” Wil ik van Sem Abrahams alles vernemen over het ‘absoluut wonderbaarlijke balansvermogen’ van zijn oudste zoon, over zijn eigen wonderbaarlijke leven in het Surinaamse binnenland of over de terreur van zijn buurman hier in Maarssen die het hele etmaal door om de twee uur hasj, wiet of marihuana rookt, iets waar hij helemaal niet tegen bestand is maar voor welke klacht hij nergens gehoor vindt? Nou, ik ben geen Rijdende Rechter, dus liefst de eerste twee onderwerpen, als het mag.
Oké! Toen zijn oudste zoon vijftig jaar geleden opeens over Billy Turf begon, was Abrahams 33 jaar en druk bezig met het aanleggen van vliegveldjes in het binnenland van Suriname. Hij is in 1935 geboren in Paramaribo, aan de Watermolenstraat. Zijn moeder was een ‘mengelmoesje’ van alles wat in dat land aan rassen groeit en bloeit, zijn vader stamde af van Duitse joden en was actief in de Hoogduitse synagoge aan de Keizerstraat, u weet wel: die daar zo gebroederlijk vlak naast de moskee staat. Hij was tekenleraar, maar ook erg vaardig in wiskunde. Het gezin telde negen kinderen, vijf jongens en vier meisjes.
Sem bezocht de Hendrikschool, de Algemene Middelbare School, de Middelbare Landbouwschool en ging werken bij de afdeling Cultuurtechniek van het ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, waarna hij, met behoud van salaris, in Nederland een opleiding volgde tot cultuurtechnisch ingenieur. Hij trouwde en kreeg vier kinderen, drie jongens en een meisje.
Aanleg vliegveldjes
Het waren de jaren van Vijf- en Tienjarenplannen: Nederland wilde de ondoordringbare jungle van Suriname ontsluiten. Maar nadat een ambtenaar de bewoners van het binnenland (toen ‘bosnegers’ genoemd, nu Marrons) zozeer met de bij Surinaamse stedelingen gebruikelijke verachting had bejegend dat ze ‘zijn gezicht en bovenlijf ernstig hadden verbouwd’, durfde geen collega meer een betrekking buiten de stad te aanvaarden. Abrahams wel.
Van de 54 vliegveldjes en heliports in het Surinaamse binnenland heeft hij er 32 gebouwd: locatie uitgezocht, mankracht en materieel laten aanvoeren, de aanleg geleid. Weinig Surinamers kennen het land zo tot in alle hoeken en gaten als hij, alle rivieren, bijna alle watervallen.
Als zijn medepassagiers uit de boot te voet door de jungle om de vallen heen werden geleid, bleef hij met de bemanning zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts aan boord, maar wel nadat hij een proeve van bekwaamheid had moeten afleggen om het grootopperhoofd te overtuigen dat hij dat werkelijk kon. “Want als je verdronk, konden ze je niet redden.” Per tamtam werd dan doorgegeven dat een goede ‘rivierzwemmer’ in aantocht was.
“Al hun gewoonten en riten nam ik over. Als je in de boot hun geloofshuisjes passeerde, moest je stil zijn, je gezicht wassen en aan de rechterkant de riviergod groeten om hem gunstig te stemmen. Je moest je onderwerpen aan de traditionele dingen.”
Hij sprak vier inheemse talen vloeiend en de binnenlandbewoners noemden hem, met zijn licht getinte huidskleur, de ‘Witte Bosneger’. Toen hij een keer een tante van zijn vrouw meenam de rivier op en haar, om het niet te ingewikkeld te maken, introduceerde als zijn schoonmoeder, mocht hij prompt vóór noch naast haar lopen, niet met haar op gelijke hoogte zitten en pas na haar zijn maaltijd ontvangen. “Want de bere lo, de grootfamilie, wordt daar beheerst door de matrimoniale rangorde. Toen ik met mijn gezin ergens aankwam, moesten wij de kinderen afstaan aan de moeder van het dorp, die meteen met ze ging zwemmen in de rivier. En vlakbij stond een man te vissen… op piranha’s! Maar dat moest je goedvinden.”
Bij zijn minister protesteerde hij ertegen dat de stadscreolen in zijn werkploeg behalve hun dagloon ook nog voedingsgeld ontvingen en daardoor twee keer zoveel verdienden. “Hoe had jij het dan gedacht?” vroeg de bewindsman en Abrahams zei: “Allemaal evenveel.” En zo gebeurde het. “Weer een boost voor mij in de ogen van de mensen.”
Toen een oude man verder de rivier op ’s nachts verbrandde in zijn hut, wat voor binnenlandbewoners (anders dan de ‘natuurlijke dood’ in de rivier) onheil betekent, stond hij hun de boot van de Dienst af, ‘met extra brandstof erbij’, zodat ze er subiet heen konden. Tot in de verste uithoeken kenden ze hem voortaan als ‘Asajepie’: hij zal helpen.
Er heerste toen onvrede onder de Marrons, afstammelingen van weggelopen slaven, over de dreigende Onafhankelijkheid: ze waren nu eenmaal verknocht aan het Oranjehuis. Premier Jopie Pengel bezwoer de onrust door het grootopperhoofd, Granman Aboikoni, een vliegveldje bij zijn dorp toe te zeggen.
Abrahams moest het aanleggen en vond in de bovenloop van de Surinamerivier bij Langetabbetje één eilandje met de juiste ligging, maar daar stond een kankantri die geldt als heilig en bezield. En die moest, om de aanleg mogelijk te maken, worden verwijderd. Er waren vier langdurige krutu’s (vergaderingen) voor nodig met de vrouwen (‘want die hebben het daar voor het zeggen’) voor een akkoord bereikt werd: Abrahams nam de verantwoordelijkheid. Hij liep met zijn machete (hakmes) naar de boom en zei: “Ik, Sem Abrahams, ga je omhakken.” Hij voegde de daad bij het woord, waarna de vrouwen volgden, alle met diezelfde tekst: “Ik, Sem Abrahams, ga je omhakken.” Diezelfde avond was de boom geveld.
Eenwielerster Sem junior
Zijn oudste zoon heet ook Sem, voluit Carlho Sem Abrahams. Toen hij elf jaar oud was, zag hij in een stripboek Billy Turf op een eenwieler rijden, en zei: “Dat wil ik ook.” Je had toen geen eenwielers in Suriname, maar Sem senior ‘specialiseerde zich om hem van dienst te zijn’. Hij stak zijn licht op in Amerika, waar een zus van hem woonde, en in Nederland, waar hij soms overleg voerde. Bij de Snip & Snap Revue tikte hij voor honderd gulden een verroeste eenwieler op de kop en bracht die mee terug naar Paramaribo. Zijn zoon klom van het stapelbed op de fiets, reed de slaapkamer rond en toen, met zijn aangeboren ‘bijzondere balans’, meteen de straat op. Een eenwielerster was geboren, evenals een eenwielerbouwer, want zonder senior was junior nergens.
In het sjieke Torarica Hotel mocht Sem junior op Paasmorgen een demonstratie geven op een hoge eenwieler waarvan het zadel anderhalve meter boven het wiel uitstak. Een Amerikaanse gast zei: ‘Weet je dat ze bij ons echte wedstrijden eenwielerfietsen houden? Het wereldrecord staat nu op een hoogte van 7,30 meter en dan vijf meter fietsen’. Sem tot zijn vader: ‘Kun je een fiets voor mij maken van negen meter hoogte?’. Dat kon. Met een touw om zijn middel werd de jongen via een tak van een manjaboom op de fiets gehesen en reed weg alsof hij dat elke dag deed. “Nou”, relativeert Sem junior vanuit Lavonia, Michigan, “zo gauw ging het nou ook weer niet, maar het ging mij wel vlug af.”
Op zondag 27 november 1977, twee jaar en twee dagen nadat Suriname een onafhankelijke republiek geworden was , besteeg de vijftienjarige Abrahams junior op het SOSIS-sportcomplex te Paramaribo voor een vierkoppige jury (onder wie de broer van president Johan Ferrier) de door zijn vader vervaardigde eenwieler van 13,17 meter hoog en peddelde er 6,20 meter mee voort.
Een wereldrecord! Had één Surinamer dat ooit bereikt? Het was een ‘boost’ voor de jonge natie, te vergelijken met de Olympische triomf op de 100 meter vlinderslag van Anthony Nesty elf jaar later. Dat was een zonnestraaltje in de donkere jaren van de militaire dictatuur, maar Abrahams’ prestatie karakteriseerde de ‘gouden jaren’ van na 1975, toen in Suriname alles mogelijk leek.
Abrahams senior laat een certificaat zien met de tekst: ‘Wereldrecordhouder eenwielerfiets hoogrijden’. In Suriname gaat alles traag, dus het is pas drie jaar na het vestigen van het record getekend door president Ferrier (die na de militaire staatsgreep als doekje voor het bloeden nog een half jaar in functie bleef, kort voordat hij de wijk nam naar Nederland).
“Daarna gingen we steeds hoger,” zegt hij. “Twaalf, veertien meter. Toen kwam die uitnodiging uit Japan: ze hadden daar voor het televisieprogramma Challenge the Guinness een bijzonder iets nodig en wilden mijn zoon er graag bij hebben. Daarvoor heb ik een eenwieler gebouwd van 21 meter hoog.” Let wel: geheel uitneembaar, want de fiets moest in deeltjes mee kunnen in het vliegtuig. Sem junior legde er op 6 maart 1980 een afstand van 7,32 meter mee af en haalde daarmee het Guinness Book of World Records. Zijn prestatie is nooit door iemand verbeterd.
Die fiets moet nog steeds ergens in Tokio staan, want de gastheren vergoedden wel alle kosten van reis en verblijf, maar bedongen dat het materiaal Japans staatsbezit zou worden. Abrahams senior bezit een metershoge foto waarop je de stellage ziet die aan deze onderneming te pas kwam. Het werd natuurlijk steeds moeilijker in het zadel te komen, een stapelbed voldeed niet meer. Er kwamen twee hoogwerkers aan te pas, één takelde de fiets omhoog, de ander de fietser, die er op plaatsnam, losjes omgeven door een soort harnas dat aan een horizontale giek hangt; dit om vallen te voorkomen, wat Sem junior natuurlijk nooit zou overkomen.
“Tien jaar geleden,” vertelt Abrahams haast achteloos, “hebben we er nog één gebouwd, die bijna net zo hoog is als het Vrijheidsbeeld, zonder sokkel: van de voeten tot het hoofd 35 meter. In de Silver Dome van Pontiac reed Sem junior er een nieuw wereldrecord op.” Moeten we dus niet zeggen dat hij eigenlijk evenveel wereldkampioen is als zijn zoon? “Ik bouw de wereldrecords,” zegt hij, “hij rijdt ze.” “Dat klopt,” zegt de zoon. “Hij heeft er altijd achteraan gezeten.”
Lees het hele artikel in het septembernummer van Parbode