Armoedemeting in Suriname: tussen 24 en 28 procent komt niet rond – Parbode Sneak Peek
Rosita Woodly-Sobhie promoveerde in december 2017 tot doctor in de sociaal-economische wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Haar onderzoek handelde over systematische armoedemeting. Wie er arm is, dat wordt bepaald met berekeningen. De benaderingen om die te maken zijn geëvolueerd, omdat armoede complexer is dan alleen het inkomen tellen, legden onze economen uit tijdens een armoedelezing in het Institute for Graduate Studies and Research. Hoofdspreekster Woodly-Sobhie presenteerde haar promotie-onderzoek waarmee zij een voor Suriname geschikte berekening van de armoedegrens heeft ontwikkeld.
De rangschikking van Suriname als een hoger-middeninkomeneconomie, door de Wereldbank, klopt niet met de armoedesituatie in ons land, zegt Sobhie. Professor Caram, een van de inleiders, legt uit de benadering van armoede is veranderd.
“Het begrip armoede heeft in de loop der jaren een evolutie doorgemaakt. Vroeger werd iemand die valt onder een bepaald inkomensniveau als arm getypeerd. Deze opvatting heeft niet lang standgehouden, omdat er vanuit de wetenschap discussies zijn ontstaan over wat moet worden verstaan onder arm”, vertelt monetair econoom Caram. In zijn betoog over economische groei en armoede haalt hij de theorie van professor en filosoof Amartya Kumar Sen aan, die centraal staat dr. Sobhies onderzoek. In deze benadering is armoede complexer en wordt vanuit verschillende met elkaar samenhangende dimensies bekeken. Of armoede nu breed of eng wordt geformuleerd, in essentie is er steeds onvoldoende toegang tot of een nijpend tekort aan inkomen. Ook kwalitatief goed onderwijs, gezondheidszorg, of zelfs vrije meningsuiting worden hierin meegenomen. Caram legt uit dat, filosofisch gezien, armoede betekent dat iemand door omstandigheden in bijvoorbeeld zijn huishouden of maatschappij zijn talenten niet optimaal kan ontplooien. Huishoudens moeten in staat zijn hun maximale capaciteit te benutten. Woodly-Sobhie voegt eraan toe dat de overheid erop moet toezien en ervoor moet zorgen dat die capaciteit ontwikkeld wordt en er geen belemmerende omstandigheden zijn. Al dan niet met steun van de private sector. “Niemand moet beperkt worden om te bereiken wat hij wil.”
De economie steunt op zeven fundamenten. Een daarvan is het bruto binnenlands product, bbp, zegt professor Caram. “We moeten als land ervoor zorgen dat we een groot deel van de bevolking boven het sociaal fundament kunnen brengen door een goed sociaal beleid.” Hij wijst ook op de negatieve, vaak externe effecten die economische activiteiten veroorzaken. Bijvoorbeeld de aantasting van rijkdommen of het milieu. Dit kan een neergang veroorzaken, zegt Caram.
Vaststellen armoedegrens
Ook plandirecteur Reynold Simons, een van de inleiders, wijst erop dat het niet eenvoudig is uit te maken wie tot de armen gerekend moeten worden. Daarbij is de ondersteuning van de samenleving nodig. Bovendien speelt de politiek een rol. Een officiële armoedegrens bepalen die de samenleving acceptabel vindt is moeilijk, zegt hij. “In bijkans alle landen van de regio is het een zware taak om politici zover te krijgen een armoedegrens vast te stellen, zo ook in Suriname.” Simons identificeert drie issues die belemmerend kunnen werken bij de vaststelling van een armoedegrens. Ten eerste moet het onderzoek dat de armoedegrens onderbouwt worden geaccepteerd. Dat doet een samenleving niet altijd. “Het kan de positie van de onderzoeker verzwakken als de samenleving de informatie die gepubliceerd wordt sceptisch bekijkt.” Het onderzoek moet dan ook grondig zijn afgestemd op de maatschappelijke realiteit. De andere twee issues zijn politieke angst, en planning en beleidscultuur. Als de officiële armoedegrens gepubliceerd wordt, kan het zijn dat de vakbond opstaat om hier en daar loonsverhogingen te eisen. “Het zorgt dus voor paniek bij politici.”
Het bestaansminimum en de levensstandaard dienen uiteindelijk als meetlat om te zien of er individueel vooruitgang of achteruitgang is geboekt. Simons wijst erop dat de sociale beschermingsprogramma’s in Suriname niet gepland verlopen, er is geen officieel bestaansminimum. Elke instantie bepaalt zo’n beetje zijn eigen armoedegrens: Sociale Zaken, Energiebedrijven Suriname, Surinaamse Waterleiding Maatschappij, de Belastingdienst en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank. Aan de hand van deze eigen grens bepalen zij hun tarieven en programma’s.
Dr.Sobhie heeft een ‘multidimensionale armoede-index’ontwikkeld voor Suriname. Met dit model krijgt de overheid een beeld welke huishoudens arm zijn. Deze armoede-index toont op welk gebied de (grootste) tekorten voorkomen, bij welke groepen, en hoe de onderlinge verschillen zijn. Multidimensionale armoedemetingen kunnen een volledig overzicht geven van de armoede in het land, met de verbanden tussen allerlei factoren.
Kwart bevolking arm
Inkomen, consumptieve uitgaven van huishoudens of het bezitten van duurzame en noodzakelijke materiële goederen waren in Sobhies onderzoek de maatstaven om armen te identificeren. Gaat de berekening uit van het inkomen, dan wordt er gekeken naar het totaal aan inkomen van huishoudens, en of dat voldoende of onvoldoende is. Volgens deze berekening komt een kwart van de samenleving landelijk bekeken niet uit met zijn inkomen.
Lees het hele artikel in het oktobernummer van Parbode