Tegen de stroom: Een burger, een pandit en een 150ste Parbode
De rouwdienst was aangekondigd in een passende advertentie in de krant, van half acht tot half negen. De dag erna zou de crematie zijn. Er is een tent geplaatst, je weet het tenslotte maar nooit met de regen. Een paar rijtjes stoelen staan bij de ingang op de weg waar ook wat gasten staan te praten. De pandit heeft zich voorbereid op een dienst waarbij hij af en toe vanuit het Hindi en Sarnami zal vertalen naar het Nederlands. Muzikanten spelen ondertussen wat muziek terwijl de bezoekers elkaar een stevige brasa geven bij weerzien, na soms lange of korte tijd. Auto’s worden op de grazige berm geplaatst. Het is druk op de berm. Niet alleen vanwege de dienst, maar vooral vanwege de bar die op de andere hoek ook zijn gasten ontvangt. De gasten kijken nieuwsgierig naar de voorbijgangers in zwart-wit en stemmig blauw, terwijl ze uitbundig hun gesprekken vervolgen bij volle glazen, boven de luide muziek uit. Het gebed wordt ondertussen ingezet. Een paar mensen die niet doorhebben dat het om een gebed gaat worden door andere gasten gewenkt stil te zijn. De pandit legt geduldig de kern van het leven uit, dat zich verbindt met de dood. Net zoals bij alle andere geloven overtuigt ook hij de nabestaanden dat er een mooie plek is waar de overledenen naartoe gaan, rustig, paradijselijk en liefdevol. Dat de dood normaal is en verdriet zal slijten met de tijd. Dat wij niet bij machte zijn de tijd te beïnvloeden, maar wel de taak hebben ons licht te laten schijnen, hoe kort of hoelang we er ook mogen zijn op aarde. We hoeven niet te treuren, zolang we weten dat het licht schijnt, we ons niet verstoppen, zo vervolgt de pandit zijn troostdienst.
Ondertussen wordt op de redactie van dit blad de honderdvijftigste Parbode in gang gezet, tegen de tijd in, met de stroom mee en tegelijkertijd tegen alle stroom in. De ramen staan open zodat de wind die er nog niet is, naar binnen kan waaien. Parbodes liggen her en der verspreid op het bureau van de hoofdredacteur. Bladerend door columns en essays zie je het samenlevingsvraagstuk steeds weer terug, de hiaten in kennis die steeds scherper zichtbaar worden, hiaten die in het nieuws dat verspreid wordt steeds een grotere plek innemen. “Ik lees geen krant meer”, zegt een jonge vrouw. “Geen krant, geen nieuws, geen frustratie. Want anders kan ik hier niet leven. Een Surinamer weet wat het is, die frustratie, die wil je niet, er is al genoeg.” Ondertussen buigt de hoofdredacteur zich wel over alle frustratie, tezamen met zijn team. Om voor de 150e keer het licht te laten schijnen op wat zich in de samenleving afspeelt.
In het felle zonlicht staan twee jongens op een hoge stellage bij een billboard. Een gigantische burger prijkt op het bord. Nog zonder prijs. In hun hand een blauw-witte sticker met een speciale prijs voor de lekkernij, die er bij moet staan. Een bestuurder in de file heeft genoeg tijd om te volgen wat er op de stellage gebeurd. De jongen ziet het en wijst vrolijk naar de prijssticker. Zes en twintig Surinaamse dollar roept de jongen vanaf de stellage wijzend naar de banner. De autobestuurder brengt de handen omhoog in een gebaar van ‘te veel’. De jongen kijkt weer naar de sticker en schudt zijn hoofd terwijl hij lachend zijn schouders ophaalt en een gebaar maakt met ‘het is lekker’. Honderdvijftig Parbodes betekent tegelijkertijd een meer dan verdubbelde prijs voor de hamburger. Misschien wordt de frustratie van de file met de heerlijke aanbieding de komende dagen wel tenietgedaan, of misschien wekt de prijs nog meer frustratie op. Ook het bord zal dan genegeerd moeten worden. Dan is er altijd nog een Parbode, de honderdvijftigste. Om de kop toch nog uit het zand te kunnen halen, zodat het licht naar binnen kan schijnen. Misschien tegen alle stroom in, met de verwachting dat het ook naar buiten toe een effect zal hebben. Wie weet, is het niet nu, dan misschien bij de tweehonderdste.