Gedoe over dorpsgeld in Redi Doti – Parbode Sneak Peek
Bewoners van Redi Doti vragen zich af wat er met de dorpsgelden zijn gebeurd die kapitein Lesley Artist heeft ontvangen. Waar is bijvoorbeeld de 5000 US-dollar gebleven die een Chinees moest betalen om een winkel in het dorp te beginnen? De Chinees bleef maar twee jaar open, want het liep niet en hij werd steeds beroofd. De kapitein had gezegd, ‘als hij ooit vertrekt, dan is het gebouw van het dorp’. Nu is het gebouw leeg en blijkt het opeens van de moeder van de kapitein te zijn. Zij schijnt de winkelvergunning te hebben gehad en die elke maand te hebben verhuurd aan de Chinees. Dat mag helemaal niet. Winkelvergunningen staan altijd op naam, mag je niet doorverhuren. Voorts blijkt een deel van het dorpsbos te zijn kaalgekapt. Naar zeggen van een plaatselijke winkelier heeft de kapitein daarvoor 18.000 euro ontvangen. Het dorp krijgt niks. Er was een houtfabriek, op de plaats waar nu de kerk staat. De kapitein heeft alles verkocht: zaagmachines, de tractor, een pick-up. Waar is het geld gebleven?
Vroeger kon je een rondje rijden, opgeteld een paar honderd kilometer. Dan ging je linksaf op de Afobakaweg naar Powakka, nam je bij Carolina de oude houten brug over de Surinamerivier, om via Redi Doti naar Java te rijden. Daarna linksaf naar Moengo en zo terug naar Paramaribo. De brug bij Java is echter al dertig jaar verdwenen. De weg loopt dood, het is een uithoek geworden.
Op een oude plantagekaart staat ‘Bosschen, Savaan en Zwampen’. Het meet bijna honderd bij honderd kilometer, een kwart van Nederland, maar er woont vrijwel niemand, want het is een moeilijk begaanbaar gebied met ‘Verlaaten Gronden’ en ‘Vrije Indiaanen’, die er nog steeds wonen, nu meer langs de Surinamerivier: Cassipora, Redi Doti en Pierrekondre. Samen nog geen vijfhonderd inwoners.
De Binnenlandse Oorlog tussen Brunswijk en Bouterse heeft hier veel leed veroorzaakt. In de jaren 80 werden mensen gedood, dorpen platgebrand, kostgrondjes vernietigd en de houten opritten van de baileybrug bij Java in brand gestoken. Het stalen middendeel landde op de bodem. Men zegt dat het daar nog ligt, maar dat is niet zo. Volgens George Findlay van De West is het geraamte rond 2010 opgevist, lag het vervolgens bij aannemer Van Kessel en werd het door de regering-Bouterse I verkocht aan Guyana. Het gebied was kennelijk niet interessant genoeg om de brug bij Java terug te plaatsen.
Nieuw-Sapenda
Sonny Zuilen is een beetje mix, maar vooral inheems en woont in Nieuw-Sapenda, vijf kilometer voor de verdwenen brug: “Een blanke huurling probeerde ook de brug over de Mapane op te blazen, maar het lukte niet, omdat er een indiaan onder woonde. Het is een mentale kwestie hè, de kracht van de indianen.” Het dorpje bestaat uit maar enkele huizen. “We woonden vroeger langs de rivier, in Sapenda, een half uur varen verderop, maar er woont niemand meer. Er was een internaat, daar gingen de bosnegers en indianen naar school, maar het kostte de overheid enorm veel, dus vroegen ze vijf gulden per maand. Dat wilden de mensen niet betalen. Dan moesten we maar naar de weg verhuizen, voor de schoolbus naar Carolina. De weg werd toen beter onderhouden voor de palmolie, die naar de Victoriafabriek moest, richting Brokopondo. Pas later kwam er een eigen fabriek op Patamacca, maar die was net op gang toen het kapotgeschoten werd. Toen was er geen werk meer en vertrok iedereen.”
Zuilen vertelt dat er vroeger juist veel werk was: ”De Binnenlandse Oorlog is de hoofdreden dat het hier slecht gaat. Vroeger draaide op Patamacca de palmolie, Bosbeheer had 250 man in dienst. Er was een Javaanse man uit Moengo die wild en vis opkocht, ook cassave, napi en bacoven. Hij leverde ons weer spullen uit de stad. De bosnegers kapten het hout in balken, ze rolden het zelf het bos uit. Planken zagen konden ze niet. In de jaren 80 kwamen Hindostanen met zaagmolens en dozers waarmee ze hele bomen uit het bos trokken. Ze huurden het bos, maar het waren vaak waardeloze contracten. De kapiteins waren niet geschoold, begrepen de kleine lettertjes niet. Maar dat gingen ze naderhand niet zeggen om hun naam goed te houden. Het respect voor een kapitein is zo groot dat ze geen stappen durven te ondernemen.”
Houtkap
Nu heb je richting Java, bij de Mapanekreek, King Wood, een grote Maleisisch-Chinese houtfirma. Werk voor Surinamers levert het nauwelijks op. Basja Sabajo van Redi Doti: “Soms enkele lijnkappers om het bos in vakken op te delen en een paar man om de weg te onderhouden voor de houttrucks die naar de vroegere plantage Gelderland rijden, iets stroomafwaarts van Redi Doti, waar het in containers wordt geladen.”
Als je bij Cassipora niet rechtsaf slaat naar het dorp, maar rechtdoor rijdt, kom je na een uurtje bij houtkapper Dennebos, volgens hun website een modern bedrijf met de nieuwste machines. We kunnen ze niet opzoeken want bedrijfsleider Ruben Soekhlal is uitlandig en bewakers ‘gaan niemand doorlaten’. In Redi Doti zeggen ze dat hun eigen Nolly Biswane er wachter is en ons heus wel zal binnenlaten. Maar die problemen willen we niet teweegbrengen.
Zo rijden er dagelijks houttrucks naar de Surinamerivier. Bij Redi Doti is een controlepost van Bosneheer. Meneer Starke heeft dienst, twaalf dagen lang, hij slaapt er ook. Hij controleert de barcodes op de boomstammen, en als er eentje afgewaaid is, dan moet het kapregister in de truck uitkomst bieden. Daar staat de boomsoort in, lengte en diameter. En illegaal kappen? “Dan moet je ze op heterdaad betrappen. Maar in bezit hebben is ook strafbaar, dan nemen we het in beslag. Bij Gelderland staan we ook en nog een douanier, daar wordt de container verzegeld.”
Inheems gebied
In het noorden ligt Copie. Basja Sabajo: “Bouterse is een afstammeling van dit dorp, mijn vader moet hij oom roepen. Het dorp is vrijwel verlaten, maar Bouterse heeft nu twee huizen laten renoveren, met stroom van zonnepanelen. Hij is bezig dat ding over te dragen aan de nazaten, de meeste wonen in Nederland. Er loopt een weg van Redi Doti naar Copie, maar het kan alleen met een quad, want er liggen overal bomen. Nieuwe wegen mag je hier niet maken, want het is een natuurgebied, daar hebben we 2500 hectare voor ingeleverd. Ze hebben de bosnegers ter compensatie bos gegeven maar dat is alleen om hout te kappen, een concessie is geen eigendom of grondhuur, maar zo gedragen ze zich wel. Het blijft inheems gebied.” Copie ligt aan de Casiwinicakreek en is ook vanuit het noorden te bereiken, met een 15 pk-bootje vanaf Stolkerstijver is dat 2,5 uur varen. Bootsman Chico: “Toeristen gaan er soms heen, laatst nog een boot vol. Het zijn vaak Nederlandse Surinamers, die er vandaan kwamen.”
Ananasvelden
Pierrekondre heeft ongeveer honderd inwoners. De kapitein heet Lloyd Read en woont er alleen in het weekend, zoals veel kapiteins. Het dorp leeft vooral van ananasteelt. Jerry Birambi is voorzitter van de boerencoöperatie, woont al dertig jaar in Pierrekondre, kwam uit Kalebaskreek: “Het is hier één familie dus huwelijkspartners halen we van buiten. Ik kwam van een inheems dorp, maar ook als Creool was ik welkom geweest, als jij je maar aanpast. Het grootste verschil is niet Creool of inheems, maar die tussen stad en platteland. Hier is alles rustiger, ’s morgens werken we van zes tot tien uur op ons kostgrondje, dan gaan we naar huis om te rusten. In de hitte kan je niet werken toch? Dan gaan we vanaf vier uur weer naar onze velden tot het donker is. In de stad gaat dat heel anders.”
Birambi heeft een droevig verhaal over de verwerking van ananas: “We brachten het naar de sukadefabriek van Souverein op Saramacca. Hij zou ons leren konfijten, drogen, sap maken. We zouden daarna hier samen een fabriek opzetten, maar het is door omstandigheden niet doorgegaan”. Welke omstandigheden? “Er kwamen perikelen.” Welke? “Het was een communicatiestoornis.” Ruzie gehad? “Nee, geen ruzie, maar als je samenwerkt moet je elkaar kunnen vertrouwen.” Een inheemse traditie van ontwijkend antwoorden, maar het vervolg is duidelijker: “Op 12 juni van dit jaar is het contract opgezegd. Wij gaan die fabriek hier zelf beginnen, we worden concurrenten.” Wat gaan jullie doen? “Dat wil ik nu even laten.” Het zal wel konfijten worden? “Ja, we zijn bezig met de universiteit.” Hebben jullie ook geld om te investeren? “Nee, maar we vragen fondsen.”
We bellen Ruud Souverein van de sukadefabriek: “We hebben niet de samenwerking met de boeren gestopt, maar met de coöperatie. Samenwerken met hun voorzitter gaf problemen en we hebben ons toen teruggetrokken uit de nv die was opgericht. De voorzitter wilde het accent leggen op allerlei controlemechanismen, wij meer op hard werken om succes te behalen. We wilden hem ook niet in de fabriek laten rondwandelen om instructies te geven. De voorzitter zag dat als mede-eigenaar anders. We hebben toen in overleg met de kapitein van Redi Doti en de directeur van de fabriek een andere regeling getroffen, meteen nu maar, om problemen in de toekomst te voorkomen. Onze rechtstreekse contacten met de boeren blijven overeind. Zoals altijd hebben we een directe lijn, via een coöperatie wordt dat te ingewikkeld. We hebben al gedraaid, drogen, sap maken en konfijten, de eerste oogst. We hebben een nieuwe nv met Marchano Stuger als directeur, maar alle aandelen zijn in mijn bezit (de boeren en het dorp krijgen winstdeling). Ook de boeren van Pierrekondre kunnen leveren en anders wensen wij ze veel succes met hun eigen plannen.”
Onbereikbaar
In Cassipora kapt kapitein Muriël Fernandes naast haar huis een bosje open. Er wonen ongeveer 175 mensen. Dit aantal is iets gestegen, en het gaat door de nieuwe brug nog verder stijgen, verwacht ze. Er is sinds twee jaar elektriciteit en de SWM is bezig bronwater te zoeken. Ze boorden met succes: er kwam meer water naar boven dan verwacht. Over een paar jaar moet iedereen een wateraansluiting hebben. Haar laatste wens is dat de weg een laag asfalt krijgt. Die is in de regentijd zo beroerd dat Cassipora soms van de buitenwereld is afgesneden. Ook nadelig voor de voornaamste inkomstenbron Blaka Watra, hun recreatieoord bij de kreek. Na een fikse ruzie met Redi Doti hebben nu alleen zij het beheer: “Vrij logisch omdat het ons woongebied is. Redi Doti was een landingsplaats bij de rivier, is pas later dorp geworden.”
Andro Liew is er bij komen staan. Hij is getrouwd met een vrouw van Cassipora, zijn schoonmoeder is een Arowakse die de taal nog spreekt, wat haast niemand meer kan. Als we naar Redi Doti vertrekken geeft hij nog een tip: “De kapitein daar is een boef, vraag hem waar de 5000 US-dollar is gebleven die de Chinees moest betalen om een winkel te beginnen.”
De boef
Van de 150 inwoners van Redi Doti zit een tiental bij de winkel van Sandra. Laten we het meteen maar over de Chinees hebben. De dorpelingen vertellen over het warenhuis dat Feng een paar jaar geleden in hun dorp bouwde. Kapitein Lesley Artist had het plan vurig verdedigd: iedereen zou op huurkoop kunnen kopen en ‘toen ging een groot applaus op’. ‘En’, had de kapitein erbij gezegd, ‘als hij ooit vertrekt, dan is het gebouw van het dorp’. De Chinees bleef inderdaad maar twee jaar open, want het liep niet en hij werd steeds beroofd. Nu het gebouw leeg staat, blijkt het opeens van de moeder van Artist te zijn. Dat zit zo, had de kapitein gezegd: ‘Zij had de winkelvergunning en verhuurde die elke maand aan de Chinees’. Sandra: “Dat mag helemaal niet. Winkelvergunningen staan altijd op naam, mag je niet doorverhuren.” We vragen naar de 5000 US-dollar startgeld. Het gerucht wordt door Sandra bevestigd. Feng heeft de kwitantie aan haar laten zien. Het geld is kennelijk bij Artist gebleven. Nu krijgt zijn moeder, een lid van de familie Stuger, elke maand huur van de ananasfabriek, die in de winkel is gevestigd. De directeur daar is een andere Stuger, familie Artist kortom. Het dorp krijgt niks.
Sandra Wong A Sang is een slimme tante, ging naar de stad op school, tot de hoogste klas van het vwo, werd zwanger en haalde daardoor het examen niet, maar heeft nu al haar vier kinderen in Nederland te studeren. Ze runt met haar man Milton de winkel: “Mensen verklaren me voor gek, maar ik zie het als een roeping, letterlijk, mijn opa heeft me geroepen! Hij was Johannes Swedo, verdeelde de vis in het dorp, ook als hij weinig gevangen had. Nu zijn ze allemaal gierig, nog geen schub geven ze. Hij is verdronken, had al acht mensen uit de omgeslagen korjaal gered, dacht dat er nog iemand in het water lag, kreeg kramp en verdronk zelf. Hij was bijna tachtig jaar, riep nog drie keer om hulp en toen was hij weg.”
Lees het hele artikel in het decembernummer van Parbode