Boekrecensie: De Javanen in de Surinaamse samenleving (situatie 1960) – Parbode Sneak Peek
Tijdens de eeuwwisseling heb ik in het kader van mijn promotieonderzoek de gestencilde versie van de scriptie van Dr. G. D. van Wengen bestudeerd. De bibliotheek van het Surinaams Museum had een exemplaar. Zeventien jaar later kon ik beschikken over het mooi uitgevoerde exemplaar van de publicatie, dankzij de inspanningen van Bish Ganga, die dit boek in eigen beheer heeft uitgegeven. De inleiding is van de hand van Hariëtte Mingoen, voorzitter van de stichting Herdenking Javaanse immigratie. Van Wengen heeft het onderzoek in 1962 uitgevoerd.
In vier hoofdstukken wordt de geschiedenis van de worteling van deze immigranten beschreven.
De eerste lichting van 94 immigranten werd in enkele grote steden van Java geworven en kwam op 9 augustus in Paramaribo aan en de daarop volgende groep op 20 september. Ze werden met zorg geselecteerd en te werk gesteld op de suikerplantage Mariënburg, van de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM).
Omdat deze emigranten arbeidzaam waren, wensten de planters vanaf toen hen als werkers, geen ex-slaven en geen Hindostaanse contractarbeiders. Er kwamen daarom steeds meer, maar de selectie werd onzorgvuldiger, omdat Nederland het voor het zeggen had in het toenmalige Nederlands-Indië. In 1894 kwam een tweede groep van 614 personen; tijdens de overtocht stierven 32 personen en na aankomst nog eens 32 personen. Na onderzoek van de gouverneur- generaal van Nederlands-Indië bleek dat de immigranten al verzwakt aan boord kwamen na een lang verblijf in onhygiënische verzameldepots. Er was een tekort geweest aan water, voedsel en medicijnen. Zelfs de scheepsarts was onbekwaam. Toch vond de procureur-generaal van Batavia het niet nodig tegen de kapitein en de scheepsarts vervolging in te stellen. Het Indische gouvernement vaardigde daarom in 1896 een wervingsordonnantie uit, waardoor emigratie slechts onder strikte voorwaarden werd toegestaan. Emigranten mochten alleen vertrekken uit de havens van Batavia, Semarang en Soerabaja en uit hun contract moest blijken dat ze vrijwillig vertrokken. De praktijk wees uit dat deze contractarbeiders onder zeer moeilijke omstandigheden hebben gewerkt. Ze zijn op de plantages gebleven en hebben als stille werkers een belangrijke bijdrage geleverd aan de suikerindustrie in het Suriname van toen. Hun kinderen gingen naar school, ook in Paramaribo. Maar in de jaren vijftig van de vorige eeuw meende een vooraanstaande autoriteit bij het Departement Onderwijs, dat zich onder de Javaanse kinderen geen enkele bevond, die de moeite van het voorthelpen waard zou zijn. Deze groep heef zich echter maatschappelijk opgewerkt en is daarom ook niet weg te denken uit de culturele samenleving, die wij met zijn allen vormen.
Berusting en worteling – De Javanen in de Surinaamse samenleving, G.D. van Wengen, 2016, ISBN 9789402147186