Radjkoemar Randjietsingh: ‘Bij mooie woorden van de politiek horen mooie daden’
VHP-politicus in hart en nieren, Radjkoemar Randjietsingh, heeft drie decennia zijn krachten gegeven aan de vorming van een degelijk politiek landschap. Hoewel het voormalig DNA-lid vanaf 2015 niet meer op de voorgrond treedt, fungeert hij nog als Adviesraadvoorzitter van de oranje partij. “Dat ouderen alleen tomaat moeten gaan planten en moeten verdwijnen, zoals vaak wordt gezegd, lijkt mij geen goed idee. Ervaring en kennis zijn kostbare zaken die ingezet moeten worden. De samenleving heeft daarvoor betaald.”
Radjkoemar Randjietsingh (71) is derde uit een gezin van zeven kinderen. “We woonden aan de Welgedacht B-weg, daar woon ik nog steeds. We hebben altijd aan landbouw gedaan als middel van bestaan.” Hoe was die buurt vroeger? Hij veert op en vertelt met een mengeling van enthousiasme en nostalgie: “Iedereen werd met respect behandeld en bereidheid tot hulp was steeds aanwezig bij eenieder; het was een hele mooie tijd.”
Vader Randjietsingh verdronk in de Surinamerivier bij Nieuw-Amsterdam. Zoon Radjkoemar was toen nog maar drie. “Mijn moeder komt uit Commewijne. Mijn grootvader bezat daar de plantage Pieterszorg. Een oom van mij die daar woonde, was overleden, dus ging de hele familie naar de begrafenis. Ze zaten in een boot die, vlakbij de steiger, tegen een paal aankwam en omsloeg en iedereen kwam in het water terecht, het water was op dat moment heel hoog. Mijn moeder heeft de paal kunnen vastpakken, maar mijn vader is daar, met veertien andere familieleden, verdronken.” We zijn hier even stil van. Randjietsingh vervolgt dan onverstoord: “Maar goed, mijn moeder heeft goed voor ons gezorgd, ze heeft heel hard gewerkt voor ons. Ze heeft ons geleerd: dat je als mens, verheven levend wezen, in al je denken, doen en laten, belangen van anderen zoveel mogelijk moet betrekken. Je staat als mens niet alleen, je bent deel van een groep. Dat moet wel vanuit het hart gebeuren, niet plichts- of wetmatig. Dit komt uit het hindoegeloof.
Hendrikschool
“Ik was een boiti-jongen. Ik moest met de trein van Lelydorp naar Beekhuizen, daarna een smalle brug over het Saramaccakanaal oversteken en ten slotte met de bus verder naar school. Daardoor was ik eigenlijk altijd te laat. Het was een heel moeilijke situatie.”
Vanwege de afstand en de situatie thuis, werd hij, zoals hij het zelf noemt, een beetje een solist op school en kon niet veel samen zijn met vrienden, die hij uiteraard wel had. Veel herinneringen zijn hem wel bijgebleven: “Achter op het erf van De Surinaamsche Bank was een manjaboom. We kregen geen brood mee van huis, wel wat centen en dus hadden we altijd honger na school.” Hier komt de verlegen boiti-jongen om de hoek kijken: met een duidelijk zachtere stem vertelt hij: “Ik ben eens in die boom geklommen, maar consje had mij al gezien vanuit zijn kantoor. Ik probeerde me te verschuilen achter de bladeren, maar mijn pech was dat er op die plek een bijennest zat, en ik werd aangevallen. Door de bewegingen werd ik op heterdaad betrapt. De volgende morgen moest ik bij de directeur langskomen, maar ik heb nooit straf gehad. Dat vond ik heel begripvol van directeur Sijlbing.”
Na het mulo ging Randjietsingh in training bij de Meteodienst, waar hij een opleiding tot Meteorologisch assistent heeft gevolgd. Op een goed moment kreeg hij een beurs van de regering. “Mijn moeder was kostwinner en verdiende volgens mij iets van vijftig gulden per maand. Ik zei tegen haar: ‘Ik ga niet, ik blijf helpen zorgen voor de anderen, waarop ze zei: ‘Voor de donder niet! Je gaat studeren, God zal op een of andere wijze voor ons zorgen’.” En weer wordt zijn stem zacht, van dankbaarheid, als hij zegt: “Dat vind ik heel mooi van haar en blijf haar heel dankbaar.”
Beurzen
Randjietsingh kwam op de MTS in Hengelo in Nederland. In zijn vrije tijd begon hij aan een cursus Economie MO. Toen hij slaagde van de MTS, richting weg en waterbouwkunde, kreeg hij bericht dat hij onmiddellijk werk had in Suriname. “Ik ben geen dag langer gebleven, en ben direct teruggekomen.”
In Suriname werd hij aangesteld voor een groot WHO/PAHO-project voor drinkwatervoorziening op het ministerie van Districtsbestuur en Decentralisatie (D&D). Naast zijn werk continueerde hij een avondopleiding economie, maar aan die opleiding kwam na een jaar of twee een eind. Hij bleef niet stilzitten en begon aan de rechtenstudie aan onze universiteit. In het kader van het werk kreeg Randjietsingh toen een beurs van de WHO/PAHO om in de VS zich verder te specialiseren in de milieukunde, met name drinkwater- en afvalwaterbehandeling. Die opleiding sloot hij succesvol af en na terugkomst vervolgde hij zijn werkzaamheden. “Ik werd tewerkgesteld op zowel het ministerie van D&D als van Volksgezondheid. Op dat ministerie heb ik mogen bijdragen aan de totstandkoming van de milieuafdeling op het BOG. We hebben de toenmalige zogenoemde kalakaskowtu’s (milieu-inspecteurs) omgetraind. Daarvoor hebben wij ook veel hulp gekregen van externe deskundigen.”
Randjietsingh deed het blijkbaar goed in zijn streven naar een beter milieubeheer. De WHO/PAHO bood hem opnieuw een mogelijkheid om zich wat meer te verdiepen in de milieukunde; die opleiding was in Engeland. Na zijn terugkeer vorderde zijn rechtenstudie hier te lande goed. Intussen was hij tewerkgesteld op het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en Energie.
Ter voltooiing van zijn rechtenstudie koos hij voor zijn afstudeerscriptie een mijnbouwrechtelijk onderwerp. Toen werd hem de mogelijkheid geboden om zich te verdiepen in mijnbouwrecht aan de University of Dundee, in Schotland. Na afronding van die studie, keerde hij terug naar Suriname en maakte korte tijd daarna zijn universitaire opleiding rechten af. Zo was hij in staat goed bij te dragen aan onder andere de totstandkoming van de huidige mijnbouwwet.
Hoe verliep uw intrede in de politiek?
“Van jongs af aan heb ik mij al een beeld gevormd over hoe een goede samenleving moet functioneren. Dat was gebaseerd op hetgeen ik thuis leerde: plichtsbesef, positief bijdragen, een solidariteitsgevoel om iets terug te doen voor anderen. Dit gevoel werd bij mij versterkt door het feit dat de studiekansen die ik heb gehad van de samenleving, velen niet hebben gehad. Ik ging voor verdere kennis in de politiek veel naar de vergaderingen van de VHP, waar mijn familieleden toen lid van waren. Binnen de VHP kreeg ik als jongeman steeds de gelegenheid van de leiders om bij te dragen, aan allerlei taken bij vergaderingen en bijeenkomsten zoals zorgen voor spandoeken en pamfletten, stoelen sjouwen, verzorgen van dranken en versnaperingen, propagandamateriaal distribueren. Dat blijkt een goede leerschool te zijn geweest. Ik leerde in de praktijk hoe politici dachten en handelden. Thuis had ik al geleerd dat je niets for granted mag nemen en dat niets voor zijn tijd komt. Dit geldt altijd en overal. Dus hard werken en blijven studeren was mijn motto. Dat heeft blijkbaar bijgedragen aan de keuze van de partij mij een gelegenheid te bieden politiek werk te doen.”
Wanneer was uw eerste officiële functie?
“Ik werkte op het Parket van de Procureur-generaal nadat ik afgestudeerd was, en ik zag VHP-voorzitter Lachmon daar vaak. Op een goede dag werd ik gebeld door dr. Alwin Mungra, die mij vroeg om onmiddellijk te komen naar het kantoor van mr. Lachmon. Daar aangekomen werd mij verteld: ‘De partij denkt jou voor te dragen als minister’. Ik schrok wel even en dacht: ben ik wel helemaal klaar daarvoor. Maar Lachmon zei: ‘Jongeman, je hebt nu de gelegenheid om je diensten te bewijzen, we kennen je en je hebt een goede opleiding gehad. De partij zal jou voor- dragen voor een ministersfunctie’. Het was de militaire periode, dus de voordracht moest worden goedgekeurd door de legerleiding.”
De werkelijke toedracht van zijn aanstelling is een apart verhaal. Randjietsingh vertelde thuis niets, want: “Je weet, je zegt iedereen dat je minister wordt, en dan ga je daar en je wordt misschien weggestuurd, syen toch!” Op oudejaarsavond 1984, om acht uur ontving bevelhebber Desi Bouterse hem op het paleis. Na een lang gesprek zei die: ‘Je wordt minister, maar dan moet je naar huis om andere kleren te dragen’. Thuis begreep Randjietsingh zijn vrouw niet zo goed waar hij op zo’n tijdstip nog naar toe moest, maar hij vertelde het haar niet. Slechts een goede vriend en een pandit die hij in allerijl optrommelde, wisten het fijne van de zaak. En zo gebeurde het dat moeder Randjetsingh op oudejaarsavond op de televisie haar zoon aangesteld zag worden als minister van LVV.
“Men zal zich afvragen”, vertelt Randjietsingh, “hoe dat precies zat met een ministerschap zonder dat er verkiezingen waren geweest.” Maar met voorzitter Lachmon was dit al doorgesproken: Het moest gezien worden in het kader van het herdemocratiseringsproces waaraan Lachmon werkte samen met de toenmalige militaire machthebbers. “De gelegenheid werd mij geboden om in dat kader bij te dragen, en die mogelijkheid ben ik niet uit de weg gegaan. De ervaring was dat de situatie in het land toen niet van dien aard was dat je goed beleid kon maken zoals je dat wenste. Van belang was wel dat gestaag werd gewerkt aan de herdemocratiseringsgedachte. Er is hard gewerkt toen aan de Grondwet, aan het referendum en de algemene verkiezingen in 1987.”
Ook de keuze voor Randjietsingh, een beginnende politicus als minister, werd tijdens gesprekken met Lachmon duidelijk: Randjietsingh voldeed aan de eisen gesteld door de partij, maar de partij zou niet ernstig geschaad zijn, als hij in zijn politieke onervarenheid fouten zou begaan. “Mijn voordracht is een duidelijke strategie geweest van meester Lachmon. Ik ben hem en de andere leiders die mij toen hebben ondersteund zeer dankbaar. Het was een begin, de lat was hoog gelegd.”
Lees het hele artikel in het februariummer van Parbode.