Albina: leven met respect voor ‘de overkant’ – Parbode Sneak Peek
Op een half uurtje rijden van Moengo ligt Albina, het stadje aan de Marowijne op de grens met Frans-Guyana. Vroeg in de ochtend rijden we met een groepstaxi vanuit Moengo ernaartoe. De taxi zit vol Moengonezen die in Albina werken, want in tegenstelling tot Moengo, is er in Albina wel werk. Eenmaal aangekomen op de plek van bestemming loodst de chauffeur ons behoedzaam langs vele gaten en kuilen. Aan de waterkant is het een drukte van belang, taxi’s rijden af en aan en allerlei spullen worden met kruiwagens vervoerd en verkocht. Bootsmannen kloppen op de ramen van de auto om te vragen of we naar de overkant willen. We schudden ‘nee’, want we blijven hier.
Er zijn veel Chinese supermarkten en overal lopen mensen. In de cellshop met telefoonartikelen staat Elmer achter de toonbank, hij is ook net uit Moengo aangekomen. Hij werkt hier zeven dagen per week in de winkel van z’n vader. We vragen wat hij merkt van de grens met Frans-Guyana. “Veel!”, is zijn antwoord meteen. “Eigenlijk zou deze winkel zonder de Fransen niet kunnen bestaan. Na de eerste week van de maand krijgen ze daar hun geld en komen ze hier hun inkopen doen. We verdienen eigenlijk vooral aan de Fransen, mensen van Albina zelf kopen niet zoveel.” Een eindje verderop in een kledingwinkel krijgen we hetzelfde te horen. Wendy, de dame achter de toonbank, woont nog maar twee jaar in Albina, daarvoor woonde ze in Para. Volgens haar is de crisis hier veel minder voelbaar dan in Paramaribo, omdat het geld van ‘de overkant’ hier de samenleving instroomt. Er wordt met respect over ‘de overkant’ gesproken, want daar zijn sociale voorzieningen zoals een ziekenhuis en kinderbijslag, daar is Europa.
Binnenlandse Oorlog
Als er over ‘de Fransen’ wordt gepraat, dan bedoelt men vooral de Franse marrons die vóór de Binnenlandse Oorlog nog in Suriname woonden. Ook is er een verschil tussen de ‘echte Albinees’ en een willekeurige ‘inwoner van Albina’. De echte Albinees woonde al vóór de Binnenlandse Oorlog hier. Een echte Albinees herinnert zich een mooi, veilig dorp waar vakantiegangers graag in de rivier kwamen zwemmen. De Chinese supermarkten die er nu staan, waren er toen nog niet en het strand was
schoon, nu ligt het vol plastic. Oscar Awese, een echte Albinees, woont verderop in een rustige buurt. Tijdens de oorlog heeft hij zes jaar in Frans-Guyana in een vluchtelingenkamp gewoond, daarna is hij teruggekomen naar Albina. “Veel mensen zijn na de oorlog daar gebleven. Vooral de Indianen, ze hebben daar nieuwe dorpen gesticht, maar oorspronkelijk zijn zij Albinezen. Ook zijn er veel kinderen die hier wonen, maar aan de overkant naar school gaan. Zij praten geen woord Nederlands, maar wel Frans. Dat leren ze op school en thuis praten ze Aucaans.”
Lees het hele artikel in het maartnummer van Parbode.