Michiel van Kempen: ‘Als je zwarten zegt, zeg je dus ook witten’ – Parbode Sneak Peek
Michiel van Kempen (63), bijzonder hoogleraar West-Indische letteren aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), is de grote kenner, schatbewaarder en pleitbezorger van met name de Surinaamse literatuur. Het is echter een mijnenveld waarin hij zich beweegt.
Tekst John Jansen van Galen en Rudie Kagie
“Een studente die bij mij een vak volgde beweerde in Het Parool dat een hoogleraar Caraïbische letteren in zijn colleges gewoon het woord ‘neger’ gebruikte. Dat is gemeen, hè? We hadden namelijk Mijn zuster de negerin behandeld, een roman van Cola Debrot, een Curaçaose schrijver. Als zij moest voorlezen zei ze: ‘Mijn zuster de nnnnnn…’. En vanaf het eerste college begon zij met een vriendin telkens een debat over het gebruik van het woord ‘neger’. De andere studenten kregen er tabak van dat hun colleges opgingen aan dit gezanik. Toen heb ik haar bij mij geroepen: ‘Luister, we spreken met respect over elkaar, er is hier niemand die buiten een historische context het woord ‘neger’ gebruikt’. Waarop zij onmiddellijk uitriep: ‘Nu doet u het wéér!’”, zegt Van Kempen, van wie eens op een bijeenkomst in Paramaribo werd geëist dat hij excuses zou maken aan het volk van Suriname.
“Dat was wel emotioneel, ja. Ik weet niet eens meer wat ik heb geantwoord. Het gaat op dat moment om grootheden waar ik niets mee kan. Excuses waarvoor? En welk volk precies? Iemand anders zei dat ik ooit Hoe duur was de suiker? van Cynthia McLeod ‘geen literatuur’ noemde: ‘Zou u dat nu nog doen?’. Tja, wat moet ik daarmee, dertig jaar later?”
Van Kempen vestigde zich als leraar in Suriname in de jaren tachtig, toen je als neerlandicus in Nederland moeilijk aan de slag kwam. “Ik heb er de dictatuur meegemaakt. Dat was een ware politieke ontgroening, ik was zo groen als gras, wist er geen bal van.” Anders dan de meeste Nederlanders leerde hij er de plaatselijke voertaal, het Sranantongo, droeg gedichten in die taal voor en liet dichters optreden. Hij werd literair criticus voor het dagblad De West, later voor De Ware Tijd, die wekelijks een hele pagina voor literatuur inruimde. “Die bestaat nog. Dat is een wonder in dat soort landen, die continuïteit.” Maar zijn recensies werden hem vaak niet in dank afgenomen, vooral niet als ze kritisch waren: waar bemoeide die hollander zich mee? “Als je dan kritiek hebt, zijn daar de rapen gaar. Het zit McLeod nog dwars dat ik haar eerste boek niet goed vond.”
De Surinaamse schrijver-columnist Rappa (Robby Parabirsing) raadde hem aan zich meer koest te houden. “Ja, we moeten het vlammetje voorzichtig aanblazen, vond hij. Maar met dat vlammetje zijn ze al eeuwen bezig. Dat schiet toch helemaal niet op? Terwijl het juist wonderlijk is hoeveel prachtige boeken daar zijn geschreven.”
Literatuuronderzoek
Van Kempen publiceerde in 1998 het omvangrijke Mama Sranan, twee eeuwen Surinaamse vertelkunst, en vier jaar later het nog veel omvangrijker Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, een waar standaardwerk. Maar in Suriname werd hem ‘cultuurimperialisme’ verweten. ‘Houd toch op met dat gezeik!’, reageerde hij toentertijd in Het Parool. Het verwijt was dat Surinamers zulke boeken zelf hadden moeten schrijven. “Ja, dat heb ik vanaf het begin altijd gehoord. Nou, wat let je, denk ik dan.
Lees verder in het januarinummer van de Parbode.
Nu ook digitaal abonneren mogelijk