Staatssport in Suriname?
Enkele weken geleden ontstond er een soap rond hinkstapspringer Miguel van Assen die op 10 maart op Facebook Live zich erover beklaagde dat hij structurele ondersteuning vanuit de overheid en het bedrijfsleven mist. Maar zit staatssport in het vakkenpakket van de overheid? Is het de taak van de Staat om armlastige sporters te onderhouden en zelfs te benoemen tot staatsadviseur? Of zijn daar andere wegen voor?
Nog één keer het drama in hoofdlijnen: “Ik heb het niet goed! En ik kan niet doodgaan voor Suriname en dan gaat Suriname niet voor me dood”, zegt een huilende ‘Assenbolt’ op 10 maart op Facebook Live. Hij mist structurele ondersteuning vanuit de overheid en het bedrijfsleven, zegt hij. Dat leidde ertoe dat hij gedwongen was vier van zijn sportmedailles te verpanden om voedsel te kunnen kopen, snikt hij.
De uitbarsting leidt tot diverse vormen van verontwaardiging. Het publiek roept luidkeels schande, de overheid gaat fors over de knie. Vervolgens komen onderkoelde, maar verontwaardigde reacties – de atletiekbond, het Surinaams Olympisch Comité (SOC), vicepresident Zijne Excellentie Ronnie Brunswijk, het ministerie van Regionale Ontwikkeling en Sport, allemaal laten zij weten: hier klopt helemaal niets van.
Van Assen zou volgens hen al jarenlang ruimhartig worden bijgestaan door deze en gene. Maandelijkse toelagen van de ABOP-voorzitter, huisvesting, een auto (die te min werd bevonden), 1000 US-dollar per maand van het SOC en meer. In een tweede live-uitzending ontkent Van Assen overigens dat hij wat dan ook van wie dan ook ontving.
Anderen reageren anoniem tegenover Parbode en schetsen een bourgondische levensstijl die de oorzaak zou zijn van de financiële problemen van de sporter: “Je moet je voorstellen dat je met goud behangen terugkeert uit het buitenland en dan heb je geen mooie, dure auto. Voor sommigen is dat onmogelijk”, zegt iemand die redelijk goed zicht heeft op wat er rond Van Assen speelt. Dezelfde persoon geeft ons ook een inkijkje in het treurspel dat ertoe leidde dat GOw2/Staatsolie de sponsoringsovereenkomst met de atleet verbrak: Van Assen lijkt al jaren bezig met een nietsontziende kamikazeachtige zelfvernietiging.
In het programma Start & Finish van ABC TV laat Dennis MacDonald, voorzitter van de Surinaamse Atletiekbond, doorschemeren dat zijn organisatie op het punt staat de handen af te trekken van de hinkstapspringer. MacDonald schetst een groot aantal manieren waarop Van Assen al jaren wordt ondersteund. Die steun gaat niet van een leien dakje, simpelweg omdat hij vaak ondersteuning niet accepteert. Van Assen zou veelvuldig niet verschijnen op trainingen, de atleet houdt zich niet aan afspraken en zelfs zijn coach zou aangegeven hebben dat hij wil stoppen met het begeleiden van de grillige sporter.
Sportieve drugsboeren
“Het enige wat ik in mijn tijd heb gehad, was dat Puma mijn schoenen sponsorde”, vertelt Eddy Monsels. De domineeszoon kwam in 1968 als eerste Surinamer uit op een Olympische Spelen. De aanwezigheid van Wim Esajas in 1960 op de Spelen in Rome wordt vaak niet meegeteld, omdat Esajas door een vergissing niet aan de start verscheen van de 800 meter, waarvoor hij was ingeschreven.
Eddy Monsels liep tijdens de Spelen van 1968 in Mexico-Stad respectievelijk 10.45 en 10.48 seconden op de 100 meter (winnaar Charlie Greene klokte hier 10.02 volgens de archieven van de IAAF, de internationale atletiekorganisatie). Eddy werd diverse malen Nederlands kampioen op de 60 en 100 meter. Het Leidsch Dagblad schreef op 18 juli 1973 over zijn verhuizing naar Spanje, waar hij lid werd van de atletiekclub RCS La Coruna. Hij won in deze periode de 100 meter voor Spanje en verwijzingen naar zijn werk als geoloog in Spanje zijn opgenomen in de Mapa Geologico de España (1981). Monsels deed namelijk tijdens zijn atletiekperiode in Spanje daar tevens geologisch onderzoek.
Hij benadrukt dat hij nooit de handen heeft opgehouden. “Als mensen me vroegen ‘Ben jij Eddy Monsels? En dan rij je in een gereviseerde bus?’ antwoordde ik iedere keer dat ik altijd totaal zelfstandig ben geweest: ik leef van mijn academische titel”, zegt hij. “Als je als amateur geld aannam, werden al je medailles afgepakt. Dus je kon alleen kleding krijgen. Mijn trainingspak, wedstrijdschoenen, alles werd door de sponsors betaald in natura, je kreeg geen geld in handen.”
Monsels zegt dat hij de indruk heeft dat sommige sporters die spraakmakende successen behalen, denken dat zij hun imago moeten hooghouden door veel geld uit te geven, laten zien dat je dingen hebt – “je kunt je niet vertonen op een fiets terwijl je een medaille hebt gewonnen, denken zij, en dan is geld nooit genoeg.”
Dat is volgens hem ook de reden dat sporters regelmatig worden gepakt met drugs: “Als Nederlandse sportploegen op reis gingen, werden zij nooit gecontroleerd (door de douane, red.), teams met een oranje tas mochten zo doorlopen.” Sporters werden hierdoor interessant voor drugsdealers. Zo kreeg in november vorig jaar de Amsterdamse topsprintster Madiea (Maddy) Ghafoor 8,5 jaar cel van een Duitse rechter voor de smokkel van ruim 13 kilo crystal meth en 43 kilo xtc met een geschatte straatwaarde van 2 miljoen euro. Zij was niet de eerste topsporter die drugsboer werd: sprinter Roelf Bouwmeester werd in 2019 op heterdaad betrapt toen hij een drugswinkeltje runde vanuit zijn tent op het Hongaarse muziekfestival Sziget, en de twee zijn slechts het topje van de ijsberg.
Topsporters probeerden ook op andere manieren aan extra zakgeld te komen. Zo berichtten in december 2013 Amerikaanse media over de creditcardfraude door de Surinaamse Olympisch zwemmer Diguan Pigot. Voorstanders van sportbeoefening voor positieve gedragsbeïnvloeding wijzen vaak op de voorbeeldfunctie van topsporters, maar de Nederlandse bewegingswetenschapper Herman IJzerman van het Kenniscentrum Sport & Bewegen noemt in het dagblad De Telegraaf de excessen die wij net noemden, geen toeval: ‘Topsporters vertonen vaak excessief gedrag: ze moeten meedogenloos zijn om te kunnen excelleren’, zegt hij in de krant.
Sportsponsoring
Steun van de Staat aan sporters heeft natuurlijk grote voordelen. Topsport bedrijven kost tijd: er moeten veel trainingsuren worden gemaakt en veel rust is een wezenlijk onderdeel van de training. Dus alleen al aan het werken op de baan, in de gym of in het zwembad, plus de verplichte rust (zonder rust geen herstel, zonder herstel geen vooruitgang) heb je als topsporter reeds een dagtaak. Om dan ook nog eens een volledige werkweek bij een werkgever te moeten draaien, is zwaar.
Niet onmogelijk, want de topatleten die wij spraken hebben het tijdens hun actieve periode allemaal gedaan.
Het is mogelijk om je als topsporter te laten sponsoren door een bedrijf. Een win-winafspraak: de sporter draagt bij aan de naamsbekendheid van de onderneming, en die zorgt er in ruil voor dat de sporter zijn dagelijkse kosten kan betalen.
Iets minder gemakkelijk is dat voor sporters die niet zo gauw in de spotlights komen, bijvoorbeeld omdat de media minder belangstelling hebben voor diens sport. Voetballers zullen eerder een sponsor vinden dan pakweg een badmintonspeler of een vechtsporter.
Wanneer de Staat de sponsor is, kan de overheid – zoals in het Verenigd Koninkrijk gebeurt – eisen dat de sporter zich actief inzet om sporten, bijvoorbeeld door kinderen, te stimuleren. In de Britse gemeente Milton Keynes zijn sporters die door de overheid worden ondersteund verplicht om een aantal uren te helpen bij de training van jongeren, en als coach op te treden bij scholen of verenigingen.
Daarnaast zijn de meeste landen er inmiddels achtergekomen dat meer sportfinanciering vaak uitmondt in meer medailles. Atletieklegende Sammy Monsels onderschrijft dat: “Hoeveel ontvangt een beleidsadviseur? Acht- tot elfduizend SRD? Als ik destijds die bedragen in handen had gekregen, was ik Olympisch kampioen geworden!”
In een onderzoek door het Australian Institute of Sports werd een sterke lineaire correlatie ontdekt tussen het gesponsorde bedrag en het aantal gewonnen medailles.
De winst is niet zozeer voor de overheid “maar vooral voor de natie, omdat die leidt tot natievorming, natiebinding, nationale trots, verbroedering, en inspiratie voor toekomstige sporters en talenten” zegt Gordon Touw Ngie Tjouw. De ABOP-politicus is sedert 21 september 2020 directeur Sportzaken op ROS. Hij zwom in 2004 en 2008 voor Suriname op de Olympische Spelen en verzamelde daarvoor en daarna een reeks medailles. De intensieve sportcarrière combineerde hij met werkzaamheden als salesperson bij schoenenspeciaalzaak Don Dion, bartender, kelner, presentator, Front Officer bij Royal Torarica, general manager en area coach bij KFC – onder andere. Naast zijn zwemcarrière en de diverse banen studeerde hij nog eventjes af in Business Administration en haalde hij bij het IOC een certificaat voor Sport Administration.
De sportdirecteur noemt de ondersteuning van nationale sporters een nationale plicht, maar die is wat hem betreft niet exclusief voorbehouden aan de overheid. “De private sector en de internationale sportgemeenschap helpen ook in de ontwikkeling van de nationale sporters”, zegt hij. “Het is überhaupt niet de taak van de overheid om naar sponsoring uit te kijken. Dat is een taak van de vertegenwoordiging van de sporter zelf, bijvoorbeeld de vereniging, de club, de bond of het managementteam waar de sporter bij is aangesloten. De overheid kan wel helpen via het INS (Instituut Nationale Sportselecties, red.). Het INS zal in de toekomst ook hierin ondersteunen. Ten aanzien van eigen inkomsten zijn er tal van voorbeelden van topsporters die hun eigen boontjes doppen zowel bij de overheid als het bedrijfsleven. Dit juichen wij toe.”
Touw Ngie Tjouw verwijst naar het instituut dat onder leiding van Macy Slijngard topsporters zal begeleiden bij de jacht op eregoud op internationale sporttoernooien. Het INS zal een totaalpakket leveren, beloofde Slijngard bij de installatie van het bureau op 16 maart 2021. In het pakket zitten onder meer sporttechnische assistentie, fysiotherapie, medisch onderzoek en psychosociale begeleiding. Daarvoor staat het INS op de begroting van het Directoraat Jeugdzaken met SRD 200.000 per jaar.
Bedragen noemt de sportdirecteur niet in het contact met Parbode: “De hoogte van de bedragen is afhankelijk van de nationale begroting, die van dit jaar is nog niet behandeld en goedgekeurd. Afhankelijk daarvan wordt bepaald hoe de subsidie zal plaatsvinden naar zowel de breedtesport als de topsport. De breedtesport wordt ook nog ontwikkeld via beleidsplannen.”
Op de Ontwerp Staatsbegroting 2021 ontdekken wij echter dat voor operationele uitgaven van het Directoraat Sportzaken SRD 45,6 miljoen is uitgetrokken, waarvan 44,7 miljoen opgaat aan salarissen en uitkeringen. Voor programma’s is slechts SRD 2,85 miljoen begroot. Hieruit mag drie ton worden uitgegeven aan ontwikkeling van sport- en jeugdbeleid, twee ton is gereserveerd voor sportorganisaties en SRD 400.000 zal worden besteed aan de ‘intensieve aanpak van de Recreatiesport, Jeugdsport en Bewegingsrecreatie’. Voor topsportprojecten is een magere SRD 700.000 uitgetrokken.
Bij al die miljoenen komt het begrip ‘staatssport’ vanzelf naar boven: vanaf welk bedrag aan overheidshulp is er sprake van staatssport? Duitse sportbobo’s twisten met elkaar over de vraag of vanwege de miljoenensteun die jaarlijks naar de sport gaat, wel of niet van staatssport mag worden gesproken. Staatssport wordt bij het grote publiek geassocieerd met communisme, met landen als Rusland en China, maar ook de westerse wereld weet er raad mee. Voor een grootmacht als Amerika is sport al decennia een krachtig propagandawapen, ‘Juguo Tizhi’ noemen de Chinezen het eigen systeem. Vrij vertaald betekent dit: ‘het gehele land steunt het topsportsysteem’. ‘Sport moet de nationale moraal versterken en de sociale cohesie vergroten’, schreef het Nederlandse dagblad de Volkskrant in 2015 hierover.
China wilde de superioriteit van de socialistische maatschappij tonen door maximaal te scoren op de Olympische Spelen. Dat mocht wat kosten: volgens China Daily kostte het in 2004 gemiddeld 100 miljoen US-dollar om één olympische medaille te scoren.
Je zou haast vergeten dat er ook nog zoiets is als recreatiesport. Dat je eerst de breedtesport moet ontwikkelen zodat daar de topsporters naar boven komen drijven. In het Surinaamse topsportbeleid wordt dit genoemd als ‘een van de speerpunten’ in het rijtje van ‘sportsectoren die met het Gericht Nationaal Sportbeleid tussen 2020 en 2030 zullen worden herontwikkeld’.
Touw Ngie Tjouw bestrijdt dat de overheidsbemoeienis vertaald kan worden als staatssport: “De term staatssport gebruiken wij niet, omdat die meer afkomstig is van communistische landen”, zegt hij. De bijstand moet slechts gezien worden als hulp aan topsporters die zich kwalificeren, om hen in de gelegenheid te stellen om zich te ontplooien: “Uiteraard is dat afhankelijk van de beschikbare middelen en mogelijkheden. Wij geloven erin dat het ondersteunen van de talenten een zaak is van de overheid, de private sector en de nationale bonden en internationale sportfederaties”, benadrukt hij.
Lees verder in de juni-editie van Parbode. Nu ook een digitaal abonnement mogelijk