Voorwoord: Nooit gevlucht
Pantserwagens, karabijnen, mitrailleurs: het omgeslagen straatbeeld in Afghanistan moet bij veel
Surinamers die de Bouterse-dictatuur hebben meegemaakt ongetwijfeld een griezelig déjà vu hebben
opgeroepen.
Natuurlijk verschilt de situatie die wij in de jaren 80 in Suriname hebben gekend, hemelsbreed met die
onder het Talibanregiem. De Taliban zijn immers compleet doorgedraaide geweldenaars die het volk door middel van extreme regels aan banden leggen. Cynisch genoeg verwachten ze zelf in de hemel terecht te komen door het leven van anderen tot een hel te maken. Zo zijn muziek en films verboden, zijn vrouwen verplicht boerka’s te dragen en is er voor meisjes een verbod op onderwijs. ‘Ik pis op de baarden van al die intolerante apen’, merkte een van de karakters in Khaled Hosseini’s bestseller De vliegeraar hierover op.
Ook de zogenaamde Revo had in de kern hetzelfde meedogenloze karakter als het Taliban-regiem.
Andersdenkenden werden systematisch onderdrukt, en lijfstraffen en andere vormen van
mensenrechtenschendingen waren schering en inslag. Het getuigt in dit kader van enorme
incasseringsvermogen en wilskracht dat we deze donkere revo-periode hebben overleefd, evenzo de
paarse regiems waarin de Surinaamse economie met de grond gelijk werd gemaakt. Extra hulde dan ook
aan al die dappere landgenoten die nooit ‒ voor wie of wat dan ook ‒ ons land zijn ontvlucht. Onder deze
Srananmans zijn er zelfs personen die ooit in de loop van een uzi hebben gekeken of met een bullenpees
zijn afgeranseld. En toch kozen ze nooit voor een andere kleur paspoort als de grond hun te heet onder de voeten werd. We mogen een voorbeeld aan hen nemen en aan onze Afghaanse broeders en zusters die
vastberaden hun land verdedigen, terwijl den nyan a pina. Net als hen blijven wij op onze post.