Essay: Kolibri’s – Parbode Sneak Peek
Begin september was ik even bij m’n kinderen in mijn moederland België. Zo nu en dan las ik er de ochtendkranten. Nou, slechts één artikel is me bijgebleven: over een nieuw onderzoek bij een kolibrisoort die ook in Suriname en de hele Amazone voorkomt: de witnekkolibri.
Door Dominiek Plouvier
Wij birdwatchers houden het bij Engelse namen en spreken eigenlijk van white-necked jacobins. Ook een mooie naam, ‘jakobijntjes’, maar ik vond witnekkolibri ook wel gepast. Immers, hoog in het kronendak ‒ en vaak met tegenlicht ‒, valt die helderwitte vlek in zijn nek echt op! En dat terwijl je op een foto gefascineerd kijkt naar het spiegelende blauw van zijn veren, en niet zozeer naar die witte nekvlek. Het spectaculaire blauw van de witnekkolibri zie je niet veel in de natuur, ook niet met de verrekijker in de hand als getrainde vogelaar. Geen wonder ‒ denk ik dan ‒ dat zo weinig mensen naar vogels kijken, het gaat razendsnel ‒ zeker die kolibri’s ‒ en dan moet je nog de hele dag met een kijker rondlopen. Alleen gekken doen dat toch?
Dat ik in een of andere Vlaamse krant een artikel vond over een toch wel algemene kolibri van Suriname, maakte mijn interesse alleen groter. Het was best een leuk artikel. De koppen van de kranten gaan nu eenmaal steevast over economie, geld, jobs en het eeuwige COVID-19-gedoe; dat wil toch geen mens de godganse tijd horen? Enfin, de weinigen die in Suriname naar vogels kijken, kennen deze white-necked jacobin wel. Er zijn in Suriname zo’n 43 verschillende kolibrisoorten, waarvan de glittering-throated emerald de meest bekende is, want die zit overal in onze tuinen in de stad. Sommigen kennen ook nog de black-throated mango, en nog een paar algemene in de kustvlakte. Maar je moet al veel zin hebben om de verschillende soorten uit elkaar te houden, het is voer voor specialisten! In het Sranan spreken we dan ook alleen van ‘korke’, kolibri, voor alle 43 soorten. Maar de binnenlandbewoners, vooral de Trio’s en Wayana’s, hebben namen voor meerdere soorten kolibri’s in hun eigen taal.
Dat is ook wel iets heel aparts in Suriname, al die talen! Het Surinaams is best wel een taal met vele woorden, maar over de dieren in het bos, is de woordenschat niet zo rijk als het Aucaans en zeker niet als de Triotaal. Best logisch ergens, het Sranan is nu eenmaal de taal van de stadsmensen, niet zozeer van hen die in het bos wonen. En de naamgeving voor planten en dieren is geheel verschillend bij de Okanisi of Samaaka dan bij de inheemsen. Veel heeft immers te maken met het gebruik van plant of dier als voedsel, medicijn of spiritueel. En dat gebruik is zeer verschillend bij elke bevolkingsgroep.
Lees dit artikel verder in het novembernummer van de Parbode, ook online verkrijgbaar