Sparen of Pinaren? – Als onderwijsgedetacheerde naar het binnenland
Onderwijzers die gedetacheerd worden in het binnenland krijgen tot meer dan 100 procent van hun brutoloon aan toelages. Lesgeven in die gebieden lijkt daardoor ‒ als je de afwezigheid van stedelijke luxe voor lief zou nemen – een lucratieve bezigheid. Hoe komt het dan toch dat het nog steeds zo moeilijk lijkt om voldoende gekwalificeerde leerkrachten te vinden voor het binnenland? Is het voor onderwijsgedetacheerden sparen of juist pinaren?
Tekst Renate Sluisdom
Beeld Renate Sluisdom en Archief Parbode en Collecties Eersteling en Onderwijsgedetacheerden
In de jaren 60, toen ik een jaar of drie was, verhuisde ik met mijn moeder en zusje vanuit Paramaribo naar district Saramacca. Mijn vader – vanwege politieke pesterij medisch afgekeurd bij de overheid – vertrok naar Nederland om daar werk te zoeken. Mijn moeder moest daarom de verzorging van de twee kinderen even alleen dragen. Dus vroeg ze detachering aan, om te besparen op kosten van levensonderhoud. Niet onbegrijpelijk, want veel te kopen viel er niet in districten. Maar bovendien werden in district en binnenland extra toelages en gratis woonruimte gegeven. Dus wij vertrokken naar Saramacca om geld te besparen, en dat schijnt gelukt te zijn, want anderhalf jaar later vertrokken we naar Nederland, pa achterna.
In mijn moeders tijd werden alle Kweekschool-afgestudeerden verplicht drie jaar naar district of binnenland gedetacheerd. Althans, dat dachten velen.
We hadden het geluk Egbert (Bert) Eersteling te pakken te krijgen, die jarenlang, tot aan zijn pensionering in 2016, hoofd is geweest van het Bureau Onderwijs Binnenland (BOB), en als zodanig verantwoordelijk voor de plaatsing van leerkrachten in het binnenland. Eersteling legt uit dat hij bij zijn aantreden bij BOB, op zoek is gegaan naar de wettelijke regeling die ten grondslag zou hebben gelegen aan de ‘districtsjaren’ van de meeste onderwijzers. Hij ontdekte dat die wettelijke regeling nooit heeft bestaan.
Eersteling maakte deel uit van BOB vanaf het eerste uur, 15 september 1983. Tien jaar later werd hij met de leiding belast, en dat bleef hij tot aan zijn pensionering in 2016. Het BOB werd in 2016, na 33 jaar, opgeheven met de bedoeling een Onderwijs Coördinatiecentrum Binnenland in het leven te roepen. Dit is echter niet van de grond gekomen en in september 2020 werd het bureau weer actief. Eersteling was door de jaren heen niet alleen bekend als hoofd van BOB, maar bij iedere onderwijs-geïnteresseerde ook bekend vanwege zijn talloze ingezonden brieven en openbare reacties op ontwikkelingen en problemen in het onderwijs. Het is na de verkiezingen van 2020 stil geweest rond Eersteling. Niet omdat hij minder te melden had, maar omdat hij Marie Levens, de nieuwe onderwijsminister alle ruimte gunde om haar beleid vorm te geven zonder zijn directe inmenging. “Ik wilde niet eerder publiekelijk met mijn mening voor de dag komen. Ik wil Marie ‒ ik ken Marie heel goed weet u – alle ruimte geven om haar eigen beleid uit te stippelen. Maar nu heb ik u dan deze primeur gegeven.”
En een primeur is ons telefonisch onderhoud geworden: 49 minuten informatie over leerkrachten, ministeries, wetten en jaartallen die hij gewoon nog in zijn hoofd heeft zitten.
Wetten
Uit Eerstelings uitleg blijkt dat die drie districtsjaren van Kweekschool-afgestudeerden geen wettelijke grondslag hadden, maar een kwestie van ‘goed gebruik’ waren. “U weet, openbaar onderwijs was vroeger niet geweldig vertegenwoordigd in het binnenland. Toen ik het plaatsingsbeleid overnam, waren er achttien openbare scholen in het totale binnenland. Ik heb dat aantal in 2016 naar 43 kunnen brengen. Vóór 2006 was er geen enkele muloschool in Sipaliwini, nu zijn er drie!” Zoals sommigen weten, waren het de schoolbesturen van de Evangelische Broedergemeente en het Rooms-Katholieke Bisdom die voornamelijk scholen hadden in het binnenland. Deze twee schoolbesturen schijnen een ongeschreven regel te hebben toegepast dat nieuw-afgestudeerden van de Kweekschool drie jaar naar een district moesten. Toen het openbaar onderwijs de derde speler werd op het onderwijsveld in districten, werd dit systeem min of meer overgenomen, nog steeds zonder een wettelijke grondslag daaraan te geven, dus een verplichting is het nooit geweest.
De toelages, die wel allemaal een wettelijke grondslag hebben, zijn van algemene aard, legt Eersteling uit: “Ze zijn bestemd voor alle ambtenaren die in het binnenland worden gedetacheerd, niet uitsluitend voor onderwijzend personeel. Er is een standplaatstoelage, een nominaal bedrag van SRD 90, en een ontberingstoelage van toentertijd 50 Surinaamse gulden. Maar toen onze munteenheid veranderde in Surinaamse dollars en er drie nullen van alle bedragen afgingen, veranderde die 50 gulden in 5 Surinaamse dollarcent. Wij wilden die toelage afschaffen en stelden een ontwikkelingspremie voor variërend van 15 tot 45 procent van het brutosalaris en die is er gekomen. Maar ja, omdat de wet op de ontberingstoelage van algemene aard is en niet specifiek voor het onderwijs, zou er een complete wetswijziging aan te pas moeten komen, en dat is nooit gebeurd, waardoor die 5 cent nog steeds op de slips staat.”
Eersteling legt desgevraagd uit hoe het percentage voor de ontwikkelingspremie bepaald wordt. “Er is een puntensysteem ontwikkeld: hoe minder voorzieningen, en hoe verder af van een verstedelijkte kern, hoe hoger het aantal punten dat een bepaalde onderwijspost krijgt toebedeeld. Vanaf 31 punten komt men in aanmerking voor de toelage. Daarom komen ambtenaren in Moengo, als verstedelijkt gebied, niet in aanmerking voor de premie, maar ambtenaren in Patamacca op 23,6 kilometer afstand van Moengo wel, want die plaats heeft meer dan 30 punten. En die punten heeft Patamacca niet alleen te danken aan de afstand tot de dichtstbijzijnde verstedelijkte kern, maar ook aan de afwezigheid van voorzieningen zoals een politiepost, een medische post, banken en dergelijke.”
Schoolgebouw Dritabiki
Dan is er nog een andere toelage, een waar de laatste jaren regelmatig veel over te doen is: de Sipaliwinitoelage. Eersteling legt uit: “Kijk, wij wilden op een bepaald moment de ontwikkelingspremie laten verhogen van 15 naar 25 procent, en van 45 naar 60 procent. Dat ging niet door, onder andere omdat de in diezelfde periode door ex-president Bouterse ingestelde Taskforce Onderwijs, onder voorzitterschap van wijlen Eddy Jozefzoon, zich met de premie zou gaan bezighouden. Jozefzoon had een andere theorie over wat te bestempelen is als ‘binnenland’. Waar ik voor het vaststellen van de ontwikkelingspremie mij voornamelijk baseerde op demografische gegevens zoals de aanwezigheid van in stamverband levende volkeren, ging Jozefzoon uit van een puur geografische benadering: uitsluitend het district Sipaliwini bestempelt hij als binnenland. Toen kregen de ambtenaren in Sipaliwini dus een extra toelage van zestig procent bovenop de andere.”
De Sipaliwinitoelage had in de plaats moeten komen van de ontwikkelingspremie, maar omdat aan gedetacheerden in plaatsen die in de nieuwe benadering niet tot het binnenland behoorden, een eenmaal toegewezen premie niet ontnomen kon worden, werd de Sipaliwinitoelage er bovenop gegooid, waardoor ambtenaren in Sipaliwini beide krijgen. We hoorden overigens de klacht dat sommigen al langer dan een jaar werken, maar de toelages nog niet ontvangen omdat die nog niet verwerkt zouden zijn. Geen onbekende situatie binnen het ambtenarensysteem in Suriname. Wat ons wel bevreemd is de klacht dat ‘belasting de helft neemt’ van de toelages. Zijn de toelages belastbaar?
“Neen”, klinkt het ferm door de hoorn. “Geen enkele toelage is belastbaar, tenminste niet als ze maandelijks uitgekeerd worden. Wat er wel gebeurt, is dat nieuwe leerkrachten pas na drie, soms vier maanden uitbetaald krijgen; als je de bedragen cumuleert, dan gaat de belastingdienst erin, ja.”
Onderwijzers gedetacheerd in Sipaliwini, maar ook velen in Brokopondo en Marowijne ontvangen meer dan 100 procent van hun brutoloon aan toelages. Lesgeven in die gebieden lijkt daardoor ‒ als je de afwezigheid van elektriciteit, stromend water, politiebescherming en allerhande levensmiddelen voor lief neemt – een lucratieve bezigheid. Er gaan inderdaad nog steeds leerkrachten speciaal naar het binnenland om er te kunnen sparen, zoals mijn moeder deed vijftig jaar geleden. Waarom lijkt het dan zo moeilijk om voldoende gekwalificeerde leerkrachten te vinden voor het binnenland?
“Dat is maar gedeeltelijk zo”, volgens Eersteling. “Het is ons gelukt, tot 2016, om op de meeste openbare scholen in ieder geval volledig gekwalificeerde schoolleiders te hebben. En in de onderbouw had in 2016 meer dan 90 procent van de leerkrachten een afgeronde Kweek-A opleiding. De overall-percentages van gekwalificeerde tegenover niet-gekwalificeerde krachten zijn 77 tegenover 23 procent. Maar om een duidelijk antwoord te geven op de vraag: ik vind dat het niet een Surinaams probleem is. Het is een mondiaal probleem. Ik ben twee keer in Guyana geweest om daar het onderwijs in het binnenland te bekijken. Zij hebben daar het voordeel dat ze op afstand de leerkrachten kunnen opleiden, die dan examens komen doen in Georgetown. In Frans-Guyana, daar ben ik ook een paar keren geweest, zijn de meeste leerkrachten niet bevoegd. En van de bevoegde leerkrachten bestaat 40 procent uit witte mannen uit Parijs. Dat betekent, dat hetzelfde beeld dat je hier ziet van urbanisatie, de trek vanuit de rurale gebieden naar stedelijke gebieden, je overal ziet. Het kernprobleem is dat je mensen uit stedelijke gebieden, vooral jonge mensen, niet makkelijk krijgt om te gaan werken in afgelegen gebieden. Gebrek aan vertier, onveiligheid, malaria, dat zijn enkele argumenten die gebruikt worden. Maar zoals ik eerder zei, ondanks deze en andere argumenten hebben we het percentage bevoegden in het binnenland kunnen opkrikken naar 77. Dit percentage zal verder toenemen, omdat Paramaribo min of meer verzadigd is.”
Financieel gaat het dus niet heel slecht met onze onderwijskrachten in het binnenland; ook het aantal volledig bevoegde leerkrachten is behoorlijk gestegen in de afgelopen jaren. Toch horen we steeds vaker dat er mensen zijn die helemaal niet aan sparen toekomen, maar het leven in het binnenland bestempelen als pinaren, armoede of gebrek lijden.
Pinaren is de vernederlandste vorm van het Srananwoord pina, en is hoogstwaarschijnlijk terug te voeren op het Nederlandse woord penarie, dat ook wel voorkomt als penurie en pinarie. Het Nederlands heeft dit woord uit het Frans, ‘pénarie’ of het Latijn, ‘penuria’. Het betekent in alle brontalen armoede, gebrek lijden, of in de ellende zitten. In Suriname is dat niet anders: Pinaren heeft als eerste betekenis financieel gebrek lijden. Maar urenlang in de zon op een bus staan wachten is ook pinaren, in het binnenland als stedeling geen toegang hebben tot stromend water is pinaren, plotseling verstoken zijn van elektriciteit of internettoegang is ook pinaren.
Onderzoek
We deden een onderzoekje om te weten te komen wat leerkrachten zelf vinden van het leven als onderwijsgedetacheerde: sparen of pinaren. Het onderzoek bestond uit een vragenlijst die we aan een aantal gedetacheerde leerkrachten voorlegden. Door de coronapandemie en een mini-watersnood, waardoor scholen niet opengingen en leerkrachten niet naar hun standplaats konden, liep het onderzoek aanzienlijke vertraging op. Daar kwam nog bij dat veel mensen wel wilden praten, maar liever niet officieel wilden reageren en al helemaal niet met hun naam in de media wilden verschijnen. Ten slotte lukte het ons toch, met behulp van een extra informant, een twintigtal leerkrachten bereid te vinden aan deze enquête mee te doen. Daarnaast werden dezelfde leerkrachten aan een iets uitgebreider interview onderworpen, dat op de band werd opgenomen. Uit de korte antwoorden op papier en de vele extra informatie op de band is al gauw op te maken dat zelfs toelages van 45 en 60 procent de ellende nauwelijks kunnen verhullen. Leerkrachten voelen zich in de steek gelaten, aan hun lot overgelaten en vinden dat het ministerie beter op hen moet letten. De klachten zijn legio: toegangswegen zijn jaren niet onderhouden en men moet door modder ploeteren om op de hoofdweg te komen; onderwijzerswoningen zijn al jaren aan reparatie toe; schoolgebouwen staan op instorten, schoolerven groeien dicht van het onkruid; medische voorzieningen zijn (vooral bij ernstige ongevallen en ziekte) niet goed geregeld; de elektriciteit valt veel te vaak uit.
We citeren juf Louise Abitouw uit Manlobi: “Al meer dan twee maanden moet ik mijn lesvoorbereidingen direct na school maken, want als ik wacht tot 7 uur zie ik geen hand voor ogen meer, niet één dag, neen, wekenlang, aan een stuk door!”
Onderwijzerswoning te Dritabiki
Een andere ongelofelijke kwestie waarmee onze leerkrachten te maken krijgen, doet zich voor in de onmiddellijke omgeving van grote internationale goudbedrijven, zoals in Goninikriki. Juf Sipora Ajauwna vertelt: “Als ik een softdrank lust, moet ik met euro’s betalen, twee euro vijftig! Als ik een kippenboutje wil kopen, één maar hoor, want ik heb geen stroom om meerdere in te vriezen, kost dat mij twee euro. We verdienen geen euro’s!” Ajauwna is blij dat ze haar hart kan luchten: “De overheid moet echt meer gaan doen voor leerkrachten in het binnenland. De gebouwen, zowel scholen als woonhuizen, storten bijna in, we hebben om de haverklap stroomuitval, soms weken- en maandenlang, ook de durotanks (voor opslag van drinkwater, red.) van de leerkrachten zijn niet goed. Het is dat ik van het binnenland, de natuur en de mensen houd, anders was ik allang weg. En waarom worden er geen zonnepanelen geplaatst op de onderwijzerswoningen en de schoolgebouwen? Als de Medische Zending (MZ) dat kan doen voor artsen en verpleegkundigen, dan moet dat toch ook voor ons kunnen?!”
Bijgebouw school Dritabiki
We stappen opnieuw naar Eersteling voor zijn reactie op de vele klachten. We beginnen met de klacht over kapotte, smerige en niet onderhouden woonhuizen en schoolgebouwen, een klacht die zonder uitzondering door alle twintig ondervraagde personen is genoemd. “Tja, het is een kernprobleem, het slechte onderhoud van de woningen. Maar laat me proberen uit te leggen hoe dat zo gekomen is. Ik vertelde al dat het openbaar onderwijs oorspronkelijk slecht vertegenwoordigd was in het binnenland. Dus ook het aantal woningen en schoolgebouwen was behoorlijk laag. Ik heb het aantal woningen bijvoorbeeld, in mijn periode, opgetrokken van 150 naar bijna 400 woningen. Het zijn prachtige woningen, stenen woningen met één, twee of drie slaapkamers, maar ze hebben onderhoud nodig. Het onderhoud valt onder de Technische Dienst van het ministerie. Afdeling BOB heeft geen invloed daarop.”
Eersteling heeft wel altijd geprobeerd het contact tussen het hoofd Technische Dienst en de leerkrachten zo goed mogelijk te accommoderen. De klachten moeten eigenlijk door BOB worden doorgespeeld naar de Technische Dienst, maar de leerkrachten mochten van Eersteling ook zelf bellen. “Maar ondanks dat moet ik toegeven: de klachten van de leerkrachten zijn waar; er is een achterstand in onderhoud, het onderhoud komt altijd te laat.”
We leggen het ex-BOB-hoofd een specifiek geval voor van een woning die bij aankomst van een nieuwe leerkracht helemaal niet eens schoongemaakt was. In hoeverre bestaat er regulier onderhoud of reparatie? Moet er altijd eerst een klacht komen of worden woningen tussen twee verschillende bewoners in, even nagelopen? Eersteling vertelt dat dat laatste niet het geval is, vanwege de afwezigheid van een onderhoudsplan: “Dus … eeh, ik wil de schuld niet aan de Technische Dienst geven of welke afdeling dan ook, maar als er nieuwe woningen worden opgeleverd, dan moet je een onderhoudsplan hebben toch? En in dat onderhoudsplan zou moeten staan wat het onderhoudsaandeel van de bewoner is, en wat de bijdrage is vanuit de Technische Dienst. Die dienst is bij uitstek de afdeling die een dergelijk plan zou moeten opstellen. Maar dat plan bestaat niet.”
BOB vroeg zonnepanelen
Het voorstel dat alle scholen en onderwijzerswoningen zonnepanelen zouden moeten krijgen, kwam op de tweede plaats uit de enquête rollen. We begrijpen dat het niet de taak is geweest van BOB, maar wat vindt Eersteling van het idee? Hij lacht hartelijk. “Het is niet onze taak, nee, maar toch zijn wij het geweest die het initiatief namen om een voorstel aan de directeur van Onderwijs te doen om alle scholen en alle onderwijzerswoningen te voorzien van zonnepanelen, volgens het model van de Medische Zending. Want de leerkrachten zien de gebouwen van MZ hè! Bijvoorbeeld op Ladouani (waar er een uitgebreide medische post annex ziekenhuis is, red.) hebben de woningen van verpleegkundigen zonnepanelen, terwijl de leerkrachten het moeten doen met een petroleumlamp na elf uur ’s avonds of zodra er geen brandstof is voor de lichtmotor.”
Overigens zijn er twee dorpen waar de scholen en woningen wel zonnepanelen hebben: Alalapadu en Sipaliwini. “Er is in die dorpen door een stichting een twinningproject ingediend, en daar waren toen direct zonnepanelen bij inbegrepen. Het was niet ons eigen project, maar het idee van zonnepanelen is een pracht van een idee! Kijk, alle dorpen hebben een aggregaat, of een lichtmotor, en sommige dorpen hebben tegenwoordig zelfs 24 uur per dag elektriciteit. Het lastige is dat die lichtmotoren stuk kunnen gaan en bovendien afhankelijk zijn van brandstof die uit Paramaribo moet worden aangevoerd.”
Op moment van schrijven is er op Manlobi al bijna drie maanden onafgebroken geen elektriciteit. Betekent dat dat er daar al drie maanden geen brandstof is geleverd? Welk deel van de overheid is daar verantwoordelijk voor?
“Het is het ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen, dat, los van het ministerie van Onderwijs, aan alle dorpen brandstof levert”, verduidelijkt Eersteling. Hij weet niet precies waaraan deze specifieke stagnatie te wijten is, maar “in het verleden is er vaker, soms wel zes maanden lang, soms een jaar lang, geen brandstof geleverd aan delen van het binnenland.” Op de vraag waarom die brandstof dan niet geleverd wordt, heeft het voormalige afdelingshoofd niet een-twee-drie een antwoord klaar. Als we blijven aanhouden, komt de ons welbekende reden boven tafel: “Financiële problemen van de overheid.”
Medische kosten en toelages
Elf van de twintig ondervraagde gedetacheerde leerkrachten noemen een extra toelage voor medische kosten wenselijk. Het schijnt dat veel leerkrachten – 90 procent van alle 1026 binnenlandleerkrachten volgens Eersteling – na de verhuizing naar het binnenland weigeren zich in te schrijven bij een MZ-arts. Ze hebben bijna altijd al een huisarts in Paramaribo, die niet van MZ is, maar van het Staatsziekenfonds (SZF). In het binnenland aangekomen, moeten ze voor alle dokterskosten betalen, omdat hun ‘eigen’ arts in Paramaribo zit. Als ze toch naar Paramaribo willen, zijn ze soms wel SRD 1000 kwijt alleen aan reiskosten heen en terug.
Zelfs met meer dan 100 procent aan toelages blijkt een Surinaams salaris sowieso onvoldoende om voor drie of meer maanden levensmiddelen aan te schaffen. Verschillende leerkrachten leggen uit dat als ze na een vakantie in Paramaribo terug moeten naar hun standplaats, ze voor drie maanden levensmiddelen moeten meenemen die ter plaatse niet of tegen veel te hoge prijzen te verkrijgen zijn. Dat lukt niet uit één salaris. Dit geldt des te meer voor mensen die de Sipaliwinitoelage niet ontvangen. Eersteling heeft daarom, vóór zijn pensionering, ideeën geopperd voor verhoging van zowel de standplaatstoelage als de ontwikkelingspremie. “Helaas is mijn voorstel voor de verhoging van de standplaatstoelage gestuit op de algemene aard ervan. Het ministerie van Onderwijs alleen kan een dergelijk voorstel niet indienen. Je moet alle andere ministeries erbij betrekken.” Maar het voorstel voor verhoging van de ontwikkelingspremie ligt er nog en wordt opgepakt door Eerstelings opvolger, Patricia Daniel. “Ik heb voorgesteld dat de premie van 15 procent naar 25 procent gaat, die van 25 naar 38, die van 30 naar 48 en de premie van 45 naar 60 procent.”
Sparen of pinaren
“Als ik zeg pinaren, ga ik die andere leerkrachten die nog moeten komen, demotiveren, dus ik kies dan maar voor sparen”, beredeneert juf Rachel Westenburg van de openbare school in het dorp Victoria haar antwoord op onze laatste vraag. Ze behoort tot de groep van vier personen die als eindconclusie ‘sparen’ noemt, en heeft op de vraag ‘Welke voorziening vindt u geweldig?’ eerst smakelijk gelachen voordat ze antwoordde: “Niets”. De antwoorden op de laatste vraag geven een goed beeld van het sparen-pinaren dilemma: behalve Westenburg zeggen nog drie andere ondervraagden ‘sparen’.
Of alle vier ‘spaarders’ dezelfde beweegreden voor dit antwoord hadden, hebben we niet kunnen achterhalen. Opvallend is wel dat maar een van deze vier personen – de enige uit de hele groep van twintig – de toelages hoog genoeg vindt. Een andere interessante groep vormen de drie leerkrachten die zeggen ‘geen van beide’: ze kunnen niet echt sparen, maar van pinaren is er ook geen sprake. Interessant, want alle drie geven aan dat de toelages niet hoog genoeg zijn.
Terwijl dus zeven gedetacheerde leerkrachten – soms om niet helemaal zuivere redenen – het woord pinaren niet durven te verbinden aan hun bestaan in het binnenland, zeggen dertien van de twintig volmondig: pinaren. Je kunt namelijk zoveel geld hebben als je wil. Maar wat als je voor een flesje softdrink SRD 50 moet betalen in plaats van SRD 15 (in Paramaribo)? En wat als je de hele dag in de verzengende hitte onder een zinken dak les moet geven omdat je lokaal langer dan een schooljaar geen plafond heeft? En wat als je op de meest onzalige momenten geen elektriciteit hebt en je voor de zoveelste keer je uit Paramaribo gebrachte vleeswaren moet weggooien? Dan spreken we in Suriname van pinaren.
Klaslokaal te Dritabiki
Samenvattend zien we het volgende beeld: Voornamelijk door de inzet van het Bureau Onderwijs Binnenland, tot 2016 onder leiding van Egbert Eersteling, heeft het openbaar onderwijs in het binnenland een waardige plek opgeëist. En wel op een zodanige manier dat we in twintig jaar tijd ongeveer 30 scholen en 250 onderwijzerswoningen rijker zijn geworden. Door de jaren heen is er van overheidswege ‒ mede door Eersteling ‒ steeds belangstelling geweest voor de financiële tegemoetkomingen aan mensen die het comfort van de stad achterlaten om in het soms zeer diepe binnenland van Suriname te gaan helpen bij de ontwikkeling van onze jeugd. De toelages zijn nog niet helemaal wat ze wezen moeten, maar er wordt aan gewerkt. Tegelijkertijd zien we dat diezelfde overheid een diepe onvoldoende verdient als het gaat om de meest basale voorzieningen voor onze onderwijshelden, zoals elektriciteit, stromend water en goed onderhouden gebouwen. Daarom dat in onze bescheiden steekproef van twintig leerkrachten uit verschillende dorpen meer dan de helft vol overtuiging de onderwijssituatie typeert als: pinaren. Wat betreft de rest van de respondenten – vier zeggen sparen en drie zeggen geen van beide –, zou het kunnen dat hun positieve instelling ten opzichte van het Surinaamse onderwijs en het Surinaamse kind hen weerhouden heeft van het antwoord pinaren.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten – www.fondsbjp.nl
Gepubliceerd in het maartnummer van Parbode Magazine