Parbode Xtra: The point of no return: Kiezen Surinamers in mei voor Gudu P’pa of gaan wij eindelijk ons verstand gebruiken?
De kogel is door de kerk: de oliebedrijven TotalEnergies en APA (Apache) Corporation ondertekenden op de eerste dag van het laatste kwartaal van 2024 (precies zoals Total’s CEO had beloofd) de definitieve investeringsbeslissing voor de ontwikkeling van het GranMorgu-olieveld (voorheen Sapakara South en Krabdagu) in het offshoreblok 58. ‘The point of no return’, zo omschreef Staatsoliebaas Annand Jagesar de historische ondertekening van de geheime overeenkomsten met de twee oliebedrijven. De overeenkomsten zijn zo geheim dat zelfs leden van de Raad van Commissarissen van Staatsolie niet weten wat erin staat.
Tekst Irwin Wist
TotalEnergies en APA committeerden zich om 10,5 miljard US-dollar te investeren in hun Suriname Operation. Over vier jaar moet de eerste olie uit het GranMorgu-veld omhoog worden gebracht en voor dat zover is, moet voor miljarden worden gestoken in de voorbereiding.
Die miljarden stoppen Apache en Total er natuurlijk in omdat zij verwachten daar een veelvoud van terug te verdienen. Maar wie zullen nog meer profiteren van de Surinaamse olie?
Er woedt al enkele jaren een strijd op leven en dood om zoveel mogelijk van de oliedollars naar zich toe te trekken. Politici zijn van oudsher bekend als figuren die geen vrienden kennen, en in de olie-oorlog geldt maar één regel: er zijn geen regels.
Zoals de kaarten vandaag liggen, is de kans groot dat slechts een kleine groep politici, hun familie en vrienden, zal profiteren van het zwarte goud. Dat voorspelt zelfs vicepresident Ronnie Brunswijk: ‘Men zegt dat 1 miljard US-dollar gaat naar de mensen in Suriname. Het gaat wel komen, maar alleen maar naar een bepaalde groep’, zei Brunswijk op 2 oktober 2024, voor aanvang van de vergadering van de Raad van Ministers.
Voor Henkie-met-de-pet is inderdaad nog niets bedacht, mogelijk omdat de politieke elite nog te veel bezig is de eigen porties uit de nyan patu veilig te stellen. Want toen het in de verste verte nog niet duidelijk was of en zo ja, wanneer er voor onze kust geboord zou worden, waren politieke schakers al actief op het schaakbord. Neem het Mapane-verraad.
Sweri
NPS en ABOP kwamen plechtig overeen, ‘voor het oog van de goden’, om als Surinamers met Afrikaanse roots samen te werken, elkaar te verheffen. Binnen de NPS werd zelfs gesproken van een sweri, een heilig verbond, dat binnen de Afro-Surinaamse cultuur nooit verbroken mag worden, op straffe van de gramschap van de goden. Deze interpretatie werd door de ABOP onderschreven, schreef Dagblad Suriname in mei 2019.
Toch dumpte ABOP de bondgenoot du moment de partij aan de macht kwam. De NPS kreeg 130 procent meer stemmen dan de ABOP, maar vanwege het toen geldende kiesreglement kreeg de kleinere partij driemaal meer zetels in het parlement. En daar maakte partijleider Brunswijk onmiddellijk gebruik van.
De coalitie die in mei 2020 aantrad, was namelijk schriftelijk overeengekomen dat er een nieuw ministerie van Olie en Gas zou komen. De Olieminister zou komen uit de boezem van de NPS, zo luidde de afspraak waar de partners hun handtekening onder hadden gezet. Amper een maand later bleken de handtekeningen gegriffeld in woestijnzand tijdens een zandstorm: de NPS mocht van de ABOP niet meer het beheer krijgen over de olie-inkomsten. Die moesten blijven onder Natuurlijke Hulpbronnen, een zogenoemd ABOP-ministerie. En ook het akkoord over Sportzaken ging bij het grof vuil: het ministerie lag bij de VHP maar werd eveneens opgeëist door de ABOP. Brunswijk wist dat zijn partij de CetaBever van het kabinet was, en wreef dat er keihard in. Het leidde bijna tot een kabinetscrisis, een van de eerste van vele bijna-ontsporingen. Saillant: nadat de eerste overeenkomsten waren getekend voor de winning van offshore-olie, beklaagde vicepresident Brunswijk zich tegenover journalisten bitter dat de minister van Natuurlijke Hulpbronnen niet aanwezig mocht zijn bij de ondertekeningsplechtigheid…
Het Mapane-verraad was niet de enige poging om dicht bij het vat met olie te komen. Minder dan drie maanden na het aantreden van het nieuwe kabinet maakte Staatsolie op haar website bekend dat ‘De nieuwe Raad van Commissarissen (RvC) van Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. … op vrijdag 21 augustus 2020 (is) benoemd. De leden zijn geïnstalleerd tijdens een Bijzondere Algemene Vergadering van Aandeelhouders’.
Op de begeleidende foto zien wij bijna iedereen die iets voorstelt in ons land. Twee gemaskerde aanwezigen, wij leven dan nog in het covidtijdperk, vallen extra op: Leo Brunswijk, de broer van, en Mellisa Santokhi, de vrouw van – hoezo family first?
Mevrouw was ingeschoven als commissaris ‘omdat zij vanwege haar opleidingen alle competenties bezit om als goed jurist een sterke bijdrage te kunnen leveren bij Staatsolie’, legt haar wederhelft uit bij de STVS. De afgelopen tien jaar kwam ruim 2 miljard US-dollar binnen via Staatsolie – niemand weet wat met dat geld is gebeurd, en ‘daarom moet een sterke jurist de zaak monitoren’, aldus het staatshoofd.
Maar binnen enkele dagen blijkt dat de president onrechtmatig heeft gehandeld, en zelfs zijn rechtsgeleerde gade verzuimde hem te beschermen tegen een enorme juridische faux pas: bij de benoeming van Mellisa Santokhi is in strijd met de statuten van Staatsolie gehandeld. Commissarissen bij het bedrijf moesten minstens 45 jaar oud zijn, dus was mevrouw Santokhi met haar (in 2020) 39 jaar te jong voor de functie. In een democratie als de Surinaamse maakt niemand zich druk om een dergelijke futiliteit – als de regels jou niet goed uitkomen, dan verander je die toch gewoon? En zo geschiedde.
Binnen 39 dagen waren de statuten gewijzigd en afgekondigd. Een rvc-lid bij Staatsolie moet over voldoende kennis en ervaring beschikken om de functie naar behoren te kunnen uitvoeren, schreef Starnieuws in augustus 2020. Dat was de reden dat de minimumleeftijd was gesteld op 45 jaar. Maar dertig jaar oud met vijftig jaar ervaring is heel goed mogelijk, moeten ze bij Staatsolie hebben gedacht. Dus mochten commissarissen voortaan al vanaf hun dertigste toetreden tot de rvc.
Veel mocht het niet baten. Na de storm van kritiek die in en buiten Suriname losbarstte, besefte de regeertop dat het misschien verstandiger was zich niet zo opzichtig nepotistisch te gedragen, en trokken de twee families zich in 2022 terug uit de raad.
Goed bestuur
De bedenkelijke strapatsen vanwege de oliekoorts bleven natuurlijk niet onopgemerkt. Buitenlandse investeerders stellen prijs op clean government, en dat is een deel van de verklaring waarom TotalEnergies er zo lang over deed om een definitieve beslissing te nemen over de investering in de Suriname Operation.
Dat is de conclusie van analist Arthur Deakin van Americas Market Intelligence. Deakin schreef in een column op de website OilNOW dat ‘de strengere fiscale voorwaarden van Suriname met betrekking tot de oliewinstdelingsovereenkomst – in vergelijking met zijn buurlanden zoals Guyana – hebben bijgedragen aan deze onzekere vooruitzichten. Dit gaat ook gepaard met de meerjarige dubbelcijferige inflatie, wanbetalingen en politieke patronage’.
Ook Annand Jagesar, de directeur van Staatsolie, houdt het hart vast. Hij wijst op onverantwoordelijke en populistische uitspraken over hoe de omzet uit olie zal worden uitgegeven, nog vóór één druppel omhoog is gehaald. Sommige politici verwarren omzet met winst, en willen al op voorhand elke cent die wordt verdiend, consumptief uitgeven. Zelfs president Santokhi zei in een tv-toespraak dat hij Staatsolie had gevraagd om alvast een voorschot te betalen uit de verwachte olie-inkomsten ‘om nu alvast verlichting te brengen in onze samenleving’.
Bronto Somohardjo liet schaamteloos impliciet weten dat hij als regeerder bereid is onze eigen Surinaamse producenten kapot te concurreren met goedkope import, zoals sinds 1993 gebeurt met kippenvlees: ‘Wanneer we aan de macht komen, gaan wij als Staat importeren. Water, toiletpapier, rijst, bami en ook maandverband gaan wij importeren’, riep Bronto Somohardjo in Lelydorp op een Ondro Oso Meeting van zijn partij, de PL. Op zich een veelzeggende uitspraak: Bronto wil niet produceren, maar importeren.
Bij een andere gelegenheid had hij onthuld hoe de oliedollars in een kabinet waar de Somo’s het voor het zeggen hebben, zullen worden besteed: ‘Bij wet moet elke geborene een aandelenpakket krijgen van 10.000 dollars. Bij wet moet elke persoon die 21 jaar is een dividenduitkering krijgen van 10.000 dollars’, aldus Somohardjo in Mariënburg, toen daar 134 jaar Javaanse Immigratie werd gevierd.
Ook zijn voormalige bondgenoot, Ronnie Brunswijk van de ABOP, had het boodschappenlijstje al klaar: gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, en zelfs een nieuwe vorm van beroepsonderwijs. Want naar school gaan zou een soort beroep worden, waar studenten voor zouden worden betaald.
De Somohardjo’s en Brunswijken van deze wereld schijnen nog nooit te hebben gehoord van de resource curse, de ‘grondstoffenvloek’, de Egyptische Plaag die landen treft wanneer zij plotseling heel rijk worden.
Soms gaat dat goed, zoals in Noorwegen, of zoals toen Qatar opeens op enorme oliereserves stuitte. Het werd een van de rijkste landen, en Qatar heeft volgens het Internationaal Monetair Fonds het op drie na hoogste bbp per hoofd van de bevolking ter wereld.
Vaak gaat het echter mis.
Rijkste 10
Verschillende publicaties, maar ook wetenschappers zoals professor Jack Menke, wijzen op de grondstoffenvloek in ons land. De Wereldbank rangschikte ons in 1995 als zeventiende rijkste land ter wereld op basis van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen. In 2024 bleken wij nóg rijker: Foreign Affairs Insights & Review plaatste ons onderin het rijtje van de rijkste 10 landen in Zuid-Amerika, in termen van bbp per hoofd van de bevolking (in 2014 was volgens economisten ons bbp met 10.000 dollar bijna tweemaal zo hoog).
Maar als wij zo rijk zijn, waarom merkt de doorsnee-Surinamer daar zo weinig van?
Met onze rijkdom op papier hebben wij veel gemeen met andere rijke arme landen. De grondstoffenvloek verwijst naar de paradox dat landen met een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen vaak slechter presteren op economisch en sociaal gebied dan landen met minder hulpbronnen. Dat komt door factoren zoals slecht bestuur en corruptie.
Vergelijk bijvoorbeeld de volgende klassieke voorbeelden met de situatie in ons land. Nigeria is een van de grootste olieproducenten in Afrika en beschikt over enorme aardoliereserves. Het land kampt echter al decennialang met corruptie, slecht bestuur en extreme ongelijkheid. Nigeria haalt zijn inkomsten grotendeels uit de oliesector, andere sectoren (landbouw, industrie) zijn nauwelijks ontwikkeld. De koers van de Amerikaanse dollar is in oktober 2024 bijna 1700 Nigeriaanse naira.
Venezuela heeft ’s werelds grootste bewezen oliereserves, maar het land bevindt zich al jaren in een diepe economische en humanitaire crisis. Het land is sterk afhankelijk van de olie-export. Andere sectoren (landbouw, industrie) worden verwaarloosd.
Politieke instabiliteit, corruptie, mismanagement en een economische boycot hebben het land verder verzwakt. Eén Amerikaanse dollar kost ruim 3.693.917 Venezolaanse bolivar.
De Democratische Republiek Congo wordt beschouwd als het rijkste land ter wereld wat betreft natuurlijke hulpbronnen, schrijft Manners.nl. Het land bezit enorme voorraden aan kobalt, koper, diamanten en goud. Toch blijft het een van de armste en minst ontwikkelde landen ter wereld.
De winsten uit de mijnbouw vloeien vaak naar buitenlandse bedrijven of corrupte lokale elites, terwijl de bevolking in armoede leeft en een infrastructuur vrijwel ontbreekt. De dollarkoers ligt op ongeveer 2850 Congolese frank.
Vloek 2.0
Suriname maakt zich al decennialang afhankelijk van een enkele hulpbron, en zelfs nu halen wij onze inkomsten voor het grootste deel uit de export van goud. De ontwikkeling van landbouw wil maar niet echt van de grond komen.
Voor landbouw heb je immers grond nodig, en om daaraan te komen moet je of family, of friend zijn van de politieke elite, dan wel beschikken over bakaman die je een boro kunnen geven op de wachtlijst van tientallen jaren.
Voeg daarbij slecht bestuur en corruptie, en je hebt alle ingrediënten voor De Vloek. Want hoewel onze huidige aardolie-industrie vrij klein is en de opbrengsten uit goud voor het grootste deel onbelast blijven, dragen deze twee toch nog het meeste bij aan onze staatskas. Met de miljarden die vanaf 2028 zullen worden verdiend, wordt onze economie nóg eenzijdiger – tenzij bij de dan zittende regering het kwartje valt, en de olie-inkomsten worden geïnvesteerd in hernieuwbare productie.
Want als de voortekenen ons niet bedriegen, stevenen wij keihard af op een Grondstoffenvloek versie 2. De geschatte levensduur van GranMorgu is 20, hooguit 25 jaar: wat zijn de plannen om te voorkomen dat onze economie daarna keihard onderuit gaat? Om verergering van de grondstoffenvloek te voorkomen, zou ons land moeten inzetten op economische diversificatie en goed bestuur. Dus investeren in bijvoorbeeld landbouw en toerisme om de afhankelijkheid van de olie-industrie te verminderen. De overheid zou eindelijk transparant moeten worden en er zou een begin gemaakt moeten worden met corruptiebestrijding.
Maar beloften om corruptie aan te pakken liepen uit op een verergering hiervan, economische diversificatie is een grammofoonplaat die al vóór de Onafhankelijkheid grijs werd gedraaid door elk kabinet, maar die niemand aan het dansen kreeg. Investeren in landbouw betekende tijdens de laatste twee kabinetten vooral tientallen miljoenen Amerikaanse dollars steken in buitenlandse bedrijven. Beloften aan Surinaamse agrariërs bleven beloften.
En hoewel de regering al vier jaren weet dat wij waarschijnlijk binnenkort miljarden méér zullen gaan verdienen, zijn al die kostbare jaren verloren, want er is nog niets bekend over hoe wij daarmee zullen omgaan, bijvoorbeeld door te investeren in een sovereign wealth fund, jonge mensen op te leiden voor de olie-industrie of niches daarvan, start-ups of gevestigde bedrijven begeleiden naar local content of zelfs nadenken hoe Surinaamse bedrijven überhaupt zouden kunnen meeverdienen aan de nieuwe welvaart. Waardoor, heel begrijpelijk, er bij de ‘gewone’ Surinamer veel scepsis is of de bevolking zal profiteren van de oil rush.