Allan Li Fo Sjoe: ‘Mijn leven was niet als van andere Chinese jongens’ – Parbode Sneak Peek
In november 2019, nog net voor de uitbraak van COVID-19, vertrokken zestien landgenoten naar de Chinese provincie Guangdong om het land van hun voorouders te bezoeken. Een opvallende deelnemer van deze The Chinese in Me-trip was de 80-jarige Allan Li Fo Sjoe. De voormalig minister, SPA-topper en universiteitsdocent, die ook voorzitter is geweest van het universiteitsbestuur, vertelt meer over de Li Fo Sjoe-geschiedenis en zijn eigen bewogen leven.
Tekst Renate Sluisdom
Het is niet aan Li Fo Sjoe te zien dat hij 80 jaar oud is als hij ons ontvangt in zijn woning op Zorg en Hoop. Nadat hij kwiek een glaasje zelfgemaakte sap heeft ingeschonken, steekt hij van wal.
“Ik ben geboren op 26 januari 1940 in Paramaribo. Mijn ouders hadden een winkeltje bij de kruising van de Saramaccastraat en de Zwartenhovenbrugstraat en later aan de Domineestraat tegenover Theater Bellevue. Eigenlijk was daar het centrum van de oude Chinezen zoals Tjon Soe Jin, Lie Ken Jie, Lie Wah Hing. Ze kwamen, net als mijn vader, uit het zuiden van China. Dat gebied was toen, eind 19e eeuw, het belangrijkste handelscentrum van China, met een belangrijke haven (Guangdong). De mensen die werkten op de schepen bleven soms hangen in andere landen, zoals Suriname. Het waren mensen die moed, durf, ondernemingszin en voldoende brains en potentie hadden om erop uit te gaan, nieuwe dingen en uitdagingen te ontdekken en uit te voeren. Ook nu nog is het zuiden van China het gebied met de meest vernieuwende technologie. Ik was heel vroeg zonder vader. We verhuisden naar mijn oma op de hoek van de Willem- en Wanicastraat (nu Pengelstraat, red.) te Poelepantje, vlak naast de watertoren. Waar nu de Campagnestraat is, was vroeger het Overeemkanaal, dat aansloot op de Domineekreek, en zo kon je via Uitkijk varen naar de Coppenamerivier en verder naar Nickerie: de binnendoordienst. Mijn overgrootvader Li Fo Sjoe was door zijn broer Lie A Ling naar Suriname gehaald en kreeg een winkel in de Koningstraat. Mijn overgrootmoeder woonde aan de Wanicastraat en ging daar weleens inkopen doen. Er ontstond een bijzondere relatie en uiteindelijk kregen ze samen negen kinderen, waar mijn oma een van was.”
Allan Li Fo Sjoe noemt zijn opvoeding niet Creools en ook niet Chinees, maar Surinaams: “Ik groeide op tussen veel niet-Chinezen. Ik heb gevoetbald met mannen als Jules Lagadeau. Soms met lemmetjes, zure oranjes en later met een tennisbal. We voetbalden ’s middags aan de Willemstraat en moesten steeds op dokter Koso letten. Later was ik midden-voor van de voetbalvereniging Millionaros en behaalde samen met het team een keer het kampioenschap van de Bronsplein Sportbond. We speelden toen niet met schoenen, monta’s of wat dan ook, nee, met blote voeten! Je kan het aan Ramon Cruden en Comvalius vragen.”
Leven bij oma
Oma’s huis was klein. “We woonden er met twee broers van mijn moeder. Dus er was geen plaats voor bedden! Als het donker werd, werd er geflit, als u weet hoeveel Black Flag ik toen heb ingeademd; eigenlijk moest ik allang dood zijn”, lacht hij. “Daarna w’e brad’a jampanesi p’paya en dan gingen we slapen. Mijn moeder was modiste, maar dat was geen vetpot. Ze stuurde mij vaak om garnituren te gaan kopen. Soms moest ik beslagen knopen laten maken bij mevrouw De Man aan de Jodenbreestraat. Daarvoor moest ik een trap opklimmen en soms uren wachten te mevrouw De Man klari nanga den knopo.
“Mijn leven was dus niet als van andere Chinese jongens van: in de winkel staan, helpen verkopen, altijd geld hebben, nee.
Lees het hele artikel in het septembernummer van Parbode