‘Alle bosnegers zijn dieven’
Voordat u boos wordt over de titel van dit stukje, eerst goed lezen. Die staat tussen aanhalingstekens; ik haal een uitspraak van anderen aan en ik roep zelf ‘schande!’ Zoals het hoort. Discrimineren mag niet. Maar het is wel praktisch en daarom doet iedereen het. En ik ook. Als zo’n blozend-blanke stagiaire op de fiets bij ons op kantoor komt om de weg te vragen, dan laat ik rustig mijn portemonnee op tafel liggen. Bakra’s stelen niet, of het moet de moeite waard zijn.
Maar als de nieuwsgierige Creoolse buurkindertjes binnenkomen ben ik hem gegarandeerd kwijt. En de telefoon ook, de krijtjes en de cd’s met de boekhouding er op. Creolen ontvang ik dus aan de deur, tenzij zij een overhemd met knoopjes dragen en geen rastahaar hebben. Bosnegers stelen niet. Tenminste, niet die op ons kantoor komen. Wat ze elders doen weet ik niet. Maar diezelfde Creolenkindertjes waarschuwden me voor die bosnegerdieven, dus dan moet het wel heel ernstig zijn. Zijn die bosnegers nou echt zo erg?
In het bosnegerdorpje P. ging een jongeman ’s morgens vroeg baden, voordat hij op reis ging naar Kourou. Net aan boord van de korjaal ontdekte hij dat hij na het baden vergeten was zijn gouden ketting weer om te doen. Toen hij jaren later weer terugkwam uit Kourou, hing de gouden ketting nog steeds in de struik bij de landingsplaats.
Ik sta niet garant voor de juistheid van dit verhaal. In P. kon ik geen onafhankelijke bronnen vinden en die struik zal na jaren wel gegroeid zijn. Maar het had waar kunnen zijn. Tenminste, voor 1990. Voor 1990 zaten er nauwelijks sloten op deuren en buitenboordmotoren bleven ’s nachts op de boot. Ineens was dat voorbij. In Saamaka zegt men dat diefstal uit Paramaribo is komen overwaaien, samen met aids en de oorlog. Want in Saamaka weet iedereen dat het de stadsmensen zijn die stelen. De politici en de hulpverleners met hun volkswoningen en waterleidingen.
Ditmaal heb ik een foto bij de column, geen tekening. Weliswaar technisch zo slecht dat ik hem moest overtrekken en het dus wel op een tekening lijkt. Maar ik ben er toch trots op. Want het is een heterdaadje. Heel bijzonder, want doorgaans geven dieven geen toestemming voor fotograferen op de werkplek. Wat het nog bijzonderder maakt is dat ik medeplichtig was: dit is mijn houwer. Het jochie kwam die lenen om een bos maripa’s te kappen en ik kreeg bijna de hele bos, want veel meer dan twintig kon hij er niet op. Maar maripa’s hebben eigenaars, in tegenstelling tot awara’s. Het jochie wist dat misschien niet. Ik wist dat niet, tot dat een woedende buurvrouw het jochie een pak slaag gaf. Mij durfde ze niet te slaan.
Awara’s mag je vrij rapen, want niemand heeft de awaraboom geplant. Bananen mag je niet vrij plukken, want iemand heeft die geplant: als je die plukt dan steel je dus. Vissen hebben geen eigenaars, die mag je vrij vangen. Pingo’s ook maar kippen niet, want iemand heeft die gekweekt. Maripa’s ook niet, waarom weet niemand. Een bundel hout die al een week langs de weg ligt: in Paramaribo mag je die meenemen, in Saamaka niet. Wie in Para een kostgrond open kapt, steelt grond. Als de overheid in Saamaka grond verkoopt, is dat geen diefstal. Maar van de overheid mag je vrij stelen, dat is zo in heel Suriname. Een Hollander die flink verdient aan een ontwikkelingsproject is geen dief, iemand uit Saamaka wel. De regels zijn best wel ingewikkeld.
Terug naar het jongetje op de foto. Het is nu tien jaar later, en ons dorp is intussen behoorlijk ontwikkeld. Er is geknoeid met dieselolie, met durotanks, met waterfilters, met van alles. Het jochie is nu twintig en komt net uit de gevangenis in de stad: hij had een telefoon gestolen. Het verhaal is wat ingewikkelder, ik simplificeer nu iets. Voor de rechter had hij een heel valide verdediging: ‘Ik had die telefoon nodig’. Hij snapt nog steeds niet waarom hij de gevangenis in moest.