Anders dan anderen
Edgar Burgos alias Bugru, is voor velen de man van Trafassi, de man die we bovenal kennen van zijn ‘kleine en grote wasjes’. De jeugdjaren en schoolloopbaan, de aanloop tot de carrière van deze ‘zwarte volksjongen’ zijn minder bekend. Als kleine jongen woont Edgar aan de Nepveustraat, afwisselend bij zijn opa Alfred Eduard Burgos en bij zijn moeder. Thuis bij opa, medeoprichter van de PSV, vinden politieke vergaderingen plaats.Je had toen het Eenheidsfront van Findley, je had de PSV, de NPS, de VHP en de PNR. “Grote mannen als Ooft, Wijntuin, Shak Shie, Zuiverloon en Tjin A Djie kwamen daar. Ik zat onder de tafel zogenaamd te spelen met een autootje, ondertussen luisterde ik die mannen af. Ik hoorde precies wanneer de regering zou vallen.”
Edgar gaat naar de Jozef-jongensschool. “De paters vonden dat ik het heel erg goed deed. Ik kreeg ook altijd stempeltjes Ga zo door.” Als uitblinker mag hij van klas twee over naar klas vier. “We hadden een leraar, een topbasketballer. Hij speelde altijd op zondag. Op maandag verscheen hij niet, want hij was dan moe of geblesseerd. Frater Roel kwam dan naar mij toe: ‘Edgar, wil je de eerste klas overnemen’. Op maandag was ik meester in de eerste klas, deed leuke dingen met de jongens; liedjes zingen, tekeningen maken. Op de achterkant van het bord schreef ik alle namen van de jongens. Als ze vervelend deden, zette ik een streep achter die naam. Soms had eentje vijf strepen. Als de frater binnenkwam, kreeg die jongen een pak voor zijn broek met de lat. Al die jongens gedroegen zich beter bij mij dan bij de leraar.” Muziek maken en zingen krijgt hij het met de borstvoeding binnen van moeder Betsy. Zijzingt in een Mariakoor, tijdens de was en ze gaat over tot fluiten als ze ruzie heeft met vader Edwin. “Mijn vader werd dan heel kwaad. Mijn moeder zei altijd: jongen, als je verdriet hebt of problemen, gewoon zingen, dan lost het zich vanzelf wel op.”
Zijn vader is naast visser ook Kawina- en Wintizanger. Hij maakt zelf liedjes. “Ik weet nog, hij bouwde een boot achter op het erf. De dag dat ze de boot naar de rivier zouden brengen bleek het vaartuig te groot. Toen moest er een deel van het huis afgebroken worden. Mijn vader had een aantal sterke mannen gehuurd en terwijl ze de boot op babun udu aan het rollen waren, scheurde één van die mannen uit zijn hemd. Toen begon mijn vader te zingen ‘mi hempi prit’na baka, suma go nai in gi mi, mi dajaje, mi dajajo’. Dat werd later een hit.”
Misdienaar
Edgar levert zijn bijdrage aan het Rijke Roomse Leven. Hij zingt in het koor, is misdienaar. “Thuis hadden we het heel moeilijk, er was heel weinig te eten. Moeder Betsy had vijf kinderen, vader was er niet altijd bij. Als je ‘s morgens naar de kerk ging kreeg je vormbrood met beleg. Wat de pater niet wist, was dat wij, mijn broer Hesdy en ik, ook stiekem die wijn van de consecratie dronken. En je weet, zo vroeg in de ochtend, je moest nuchter zijn, dan was je wel een beetje in trance. Bij de consecratie, als je hoorde ‘Dominus Vobiscum’, moest ik bellen ‘diengedieng’. Dat was mijn moment suprème. Als ik belde wist je echt dat het consecratie was. Maar eigenlijk had ik honger en was ik een beetje dronken.” Op de lagere school was de klas verdeeld in eters en niet-eters. Sociale Zaken verstrekte roze kaarten met de tekst ‘Wij eten vandaag’. “Al die jongens van Frimangron, Land van Dijk, kregen vanwege hun sociale status zo’n roze kaart. In de pauze holden ze om voor in de rij te staan, want er waren tachtig porties voor honderd jongens. Maar ik heette Burgos, dat was een naam van gegoede mensen, EBS, DSB, douane, Raad van de Kerk. Mijn moeder was als enige niet getrouwd en had toch kinderen. De familie keek een beetje op ons neer.
“Vanwege mijn naam kreeg ik geen kaartje en dus geen eten. Maar ik had honger. Mijn leerkracht had dat door. Nu was de school gebouwd in een L-vorm en net om de bocht stond een Mariabeeld. Die meester heeft mijn moeder, schoonmaakster van de school, toen een wenk gegeven. Hij zei ‘vrouw, ik weet dat uw zoon geen roze kaart heeft, maar ik heb er iets op bedacht’. Als het eten werd opgeschept bewaarde hij een portie voor mij in het kastje onder het Mariabeeld. Na school kwam mijn moeder schoonmaken, deed het kastje open en daar stond mijn eten. Ik had altijd het idee dat ik eten van Maria kreeg.”
Ererondje
Na een succesvolle afsluiting van de Jozefschool volgt de Mulo. Het eerste jaar gaat Edgar naar de Paulusschool, een ‘betalende school’ aan de Gravenstraat. In het derde leerjaar gaat hij over naar de Wulfinghschool. Een betalende school betekent alle maanden boter bij de vis.“Als het schoolgeld niet betaald was, kwam de meester met een lijst in de klas. De conciërge stond al met zijn brommer op het terrein, met draaiende motor. Als je niet betaald had, ging je de klas uit, met de conciërge naar je huis. Hij maakte nog een ererondje over het schoolterrein. Iedereen wist ‘hé, Bugrie zijn moeder heeft weer niet betaald’. Kwam je terug op de brommer, dan was de schuld alsnog vereffend. Elke maand kwam ik in aanmerking voor die denigrerende behandeling.
“De Wulfinghschool was de eerste katholieke school voor jongens en meisjes. Voor die tijd had je aparte jongens- en meisjesscholen. Ik wilde feestpartijen organiseren, danspartijen, uitjes, maar dat mocht niet. Men wilde in het oude stramien doorgaan. De directeur was bang dat de school een slechte naam zou krijgen. Hij was heel erg streng, speciaal voor de zwarte jongens. De ‘getinte’ en ‘lichte’ jongens hadden een vrijbrief als die te laat kwamen. Ze werden meestal met de auto gebracht, dan ging de poort voor ze open. Als ik te laat kwam, moest ik aanbellen, dan werd ik zo aan mijn oor naar het midden van het erf getrokken. Daar moest ik graspollen uittrekken. Al die klassen lagen in een deuk. Ik was steeds weer het slachtoffer van die pesterijen.”
Beste
“Ik was altijd nummer één van de klas, maar dat werd niet gewaardeerd. Ik was als beste geslaagd van de Mulo. De Suralco nodigde jaarlijks de best geslaagden van alle scholen uit om naar Moengo te komen. Ik kreeg geen uitnodiging, maar wel een Chinees meisje, een Hindostaans meisje en een leerlinge van Nederlandse afkomst. Ik ben toen zelf naar het hoofdkantoor van Suralco gestapt, aan de Nieuwe Haven. Ik heb het verhaal uitgelegd en ik kreeg een briefje, ‘deze mijnheer mag mee met het uitje’. Ik heb gevraagd of ik een vriend mocht meenemen, zodat ik wat meer steun had. Ik praat over de jaren zestig. In die tijd hadden we het toch wel heel erg moeilijk als zwarte jongens. Daar moest ik tegenin roeien, dat voelde ik heel erg.
“Ik weet wel dat als ik een vriend of een vriendin ging helpen met huiswerk en die mensen woonden ‘op hoge neuten’, dan mocht ik niet de trap op. Ik mocht wel helpen, maar beneden. En die moeder iedere keer roepen, of ze kwam kijken, want misschien zat die zwarte jongen aan haar dogladochter. Als je verliefd was op dat meisje, gaf je stiekem een kusje. Zij vond het wel leuk, maar die ouders niet. Het eeuwenoude verhaal van ‘Wan Pipel’ dus.”
Bendeleider
“Ik was de bendeleider van de school. We hadden een ondergrondse krant, de ‘Parakoranti’. Na school haalden we een van de shutters van het lokaal, zodat we naar binnen konden om te stencilen. Ik deed de redactie en er was een jongen die maakte illustraties en karikaturen van leerkrachten. Die krant werd gevreten. Alles van de hele week stond er in. De leraren werden echt voor schut gezet. Niemand wist waar die krant vandaan kwam, maar elke klas had elke maandag een ‘Parakoranti’.”
Natuurlijk doet Edgar mee aan het songfestival voor de Mulo-scholieren. “Iedereen kwam met van die geweldige Engelse liedjes. En ik kwam met ‘Blaka brada no disko yu buba’. Dankzij het publiek wordt Edgar derde. Het liedje komt op de radio, iedereen spreekt erover. Hij krijgt de publieksprijs, hij is de beste showman, heeft de beste compositie. “Maar de eerste prijs kreeg ik niet. Ik moest tegen al die dingen gaan vechten.”
Stripteasedanseres
Na zijn ontdekking volgen, zeer tegen de zin van zijn moeder, optredens tijdens de kermis. Als kleine jongen staat hij naast artiesten als the Mighty Sparrow, Brook Benton, Meriam Makeba. Hij treedt niet alleen op in de kindershow, maar ook in de ‘grote mensen show’, compleet met stripteasedanseres. “Daar deed die vrouw echt d’r broekje omlaag hoor.” De familie woont aan de overkant van het plein en om te voorkomen dat zijn naam hoorbaar voor zijn moeder zou worden omgeroepen neemt hij een andere naam aan: Sly (sluw). “Dus ik kwam na de middagshow keurig om zes uur thuis en ik zei ‘goedenavond ma’. Ik ging naar boven en zakte via het raam aan een touw weer naar beneden, weg naar de kermis.”
Edgar zingt liedjes van James Brown, Wilson Pickett, krijgt applaus, ‘de boel plat’. Totdat moeder op een kwade dag zijn stem herkent. Ze stuurt zijn oudere broer naar het podium om in te grijpen. Tot overmaat van ramp draagt ijdele Edgar én het hemd én de schoenen én de manchetknopen van zijn oudere, ‘kapitaalkrachtige’ broer. “En ik maar dansen en dat hemd van mijn broer zit vol grote zweetvlekken, dus mijn broer werd zo kwaad, hij trok me van het podium vóór het publiek, zo naar huis. Natuurlijk ruzie met mijn moeder. Ik zeg, ‘ma, wat er ook gebeurt, ik ga muziek maken’. Daar was ze niet blij mee. Als je niks anders kon, dan ging je met een bandje spelen. Als je om de hand van een meisje vraagt en ze wil weten wat je voor de kost doet en je zegt ‘ik ben pokuman’, dan kun je het vergeten. Want muzikant zijn was het laagste dat er was.
“Onze muziek werd in die tijd niet geaccepteerd. Met je bandje kwam je echt niet in Het Park of in Torarica, waar de ministers kwamen en het hoofd van de politie. Allereerst, je was een zwarte jongen, je moeder was maar een schoonmaakstertje. Maar als je zwart bent en je vader is militair, of onderwijzer of directeur van een school, dan kon je wel weer onder de blanke top verkeren.”
Beatmis
De pater houdt onze muzikant wel in het vizier, want de kerken lopen leeg. Met Edgar doet de ‘beatmis’ zijn intrede in Suriname. “De kerken waren nog nooit zo vol geweest. Al die jeugd kwam zondagmiddag naar de kerk omdat ik daar optrad. Ik heb geen muzikale achtergrond of referentie. Ik kon ook niet naar het CCS. Het heette wel volksmuziekschool, maar als volksjongen kwam je daar echt niet in. Op de televisie zag je wel beatbandjes, maar allemaal met van die jongens met glad haar.”
Ondertussen maakt Edgar de Middelbare Handelsschool af en gaat aan de slag als kostprijscalculator bij de Billitonmaatschappij. Hij schopt het van weekloner via fortnighter naar maandloner. Hij krijgt een witte helm, het busje komt hem thuis halen. “Je hoefde niet om half zes te beginnen, maar om acht uur. Dan ben je de lord.” Maar onze lord kan werk en passie niet altijd goed combineren. De feesten gaan door tot vijf uur in de ochtend en in de beginfase moet hij om half zes de bus pakken. “Dat werd nog even in de bus uitslapen. Op het werk had je een ruimte met airco. De chef heeft nog foto’s van mij gemaakt, terwijl ik sliep.”
Grapjas
Ook bij Billiton ontkomen medewerkers en leidinggevenden niet aan de plaaggeest die bijnamen verzint voor mensen met karakteristieke lichaamsdelen en de grapjas die grote consternatie verwekt met een rubberen slang in een prullenbak. “Ik bracht altijd leven in de brouwerij. Ik hou niet van steeds op de rails lopen, ik verveel me gauw. Ik kan ook niet gewoon op een podium staan, een lied zingen en dan weer weg. Nee, als ik wegga dan moeten de mensen zeggen: ‘hé, hij was wel te gek vandaag’.”
De tijden veranderen, black wordt beautiful en powerful, de voorgeschreven haardracht is Afro. De Twinkle Stars komen over uit Holland. Er ontstaan bands met zwarte jongens, the Soul Kids, the Falling Stones. Maar in 1975 houdt Edgar het voor gezien. Hij vertrekt naar Nederland, zijn grote liefde aan zijn hand en Suriname in zijn hart. Hij volgt de ontwikkelingen op de voet en als die hem niet bevallen laat hij zijn stem horen. “Ik ben muzikant, ik ben troubadour, ik verkondig nieuws, goed of slecht. Ik veroorloof mij een creatieve en dichterlijke vrijheid. Men kent die grappige liedjes van mij, maar in al mijn teksten zit ook een boodschap.”
Na de militaire coup krijgt ons land zo’n boodschap: Bronbere, vrij vertaald strontkar. Het gaat fout met Suriname. “Ik ben geen verzetsstrijder, ik wil ook geen held zijn, maar met mijn muziek wilde ik de mensen er op wijzen wat het gevaar is van een militaire staat. Ik heb geen geweldige opleiding gehad maar ik heb wel geleerd over trias politica, gescheiden machten. Zodra je die drie machten in één hand brengt krijg je rotzooi, kijk maar naar Zimbabwe. Ik zoek geen ruzie met Bouterse, maar ik wilde de mensen laten weten, ga niet blind achter die man aanlopen want een militaire staat ontaardt in chaos.
“Ik heb situaties meegemaakt waarin ik me bedreigd voelde. In Nederland was een soort semi-militie ontstaan van jongens die in camouflagepakken rondliepen op een Brasadey in Utrecht. Ik moest daar optreden, die jongens kwamen een beetje duwend en drukkend naar me toe. Ze zeiden: ‘hé, die rotzooi moet je niet meer zingen’.
“Ik vind trouwens nog steeds dat er geen sprake was van een coup, of revolutie. Het was joyriding, het is ze overkomen. Ze waren op een gegeven moment in zo’n stroomversnelling, dat ze niet meer konden afremmen. Het is hetzelfde wanneer je een auto met draaiende motor laat staan en een jongen van zeven geeft gas, die auto begint te rijden en hij botst zo tegen een muur. Dat is met Suriname gebeurd met heel gevoelige en nare gevolgen. Bouterse heeft een charisma van hier tot Zimbabwe. Hij basketbalde ook bij Leo Victor. Je had daar een bepaalde gradatie, je had kleine jongens, ik was ‘kleine jongens’, je had jongens en je had grote jongens en hij was ‘grote jongens’. Ik zeg nog steeds, wat er allemaal gebeurd is, dat is niet alleen Bouterse, maar al die militairen.”
Uiteindelijk vertrekt Bugru enkele maanden na de staatsgreep naar Nederland. In 1981 richt hij ‘zijn’ Trafassi op en in 1982 ontstaat het plan om met de band naar Suriname te komen. “We hadden onze pianist Ricardo vooruit gestuurd om alvast wat zaken te regelen. Plotseling kregen we geen verbinding meer met hem. Hij belde elke dag, ‘ik heb dat geregeld, ik ben daar geweest’ en toen was het opeens stil.”
Een dag daarna sijpelden de droevige berichten door over de decembermoorden. Maar van uitstel komt geen afstel. In 1984 wil zijn schoolvriend Marcel Zeeuw dat hij komt. “Ik zat in een soort spagaat, want ik wilde muziek maken en ik wilde mijn stem laten horen tegen het militaire regime waar mijn vriend Zeeuw deel van uitmaakte. Het volk vroeg echt om Trafassi want ik had naast Brombere ook Leba uru gemaakt.”
In de jaren die volgden werd Trafassi in Nederland, Suriname en zelfs daarbuiten een hit. Een hit die van de zwarte volksjongen Bugru een grote showman maakte, met een aaneenschakeling van verhalen en anekdotes. Je zou er een boek over kunnen schrijven. En misschien gebeurt dat ook wel.