Andr? Loor en de lijdensweg van de boeroes
André Loor kan de expert worden genoemd worden op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse boerenkolonisten, die vanaf 1845 voet aan wal zetten in Suriname. Ongeacht de vele tegenslagen die zij daar te verduren kregen, bleven zij toch hier vechten voor hun bestaan. Zij en hun afstammelingen hebben een zeer belangrijk stempel gedrukt op de ontwikkeling van het
Suriname dat wij tegenwoordig kennen. Loor, zelf boeroe en boeiend verteller bij uitstek, vertelt over die beginjaren en laat de lezers van Parbode aan zijn lippen hangen.
Het vertrek van de Nederlandse boeren kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Grote delen van de Nederlandse plattelandsbevolking werden geteisterd door mislukte oogsten, werkloosheid en bittere armoede. Hiernaast was kinderarbeid eerder regel dan uitzondering en als men al werk had, ging men gebukt onder onmenselijk lange werktijden.
Reden genoeg dus om ergens anders je heil te zoeken. De situatie in Suriname was gunstig. Door de terugloop van het aantal plantages was er genoeg land vrijgekomen voor potentiële immigranten. De slavenpopulatie slonk, aangezien de handel in slaven al enige tijd verboden was. Er waren gewoonweg niet genoeg handen meer om het land te bewerken.
Waarom de nieuwkomers met, grof gezegd, een ‘rotplek’ werden opgezadeld, zal waarschijnlijk nooit helemaal duidelijk worden. Loor: “Zeker is wel dat de slavenhouders en dus ook het Nederlandse Gouvernement niet echt blij waren met de nieuwe bewoners en zij hen zelfs liever niet binnen de Surinaamse grenzen hadden. Boeren uit Nederland, blanken, die zware lichamelijke arbeid gingen verrichten… Men vreesde voor problemen met de nog aanwezige slaven, aangezien het vooroordeel tegen lichamelijke arbeid zou worden doorbroken, en boze tongen beweren dat dit de reden was om voor Voorzorg te kiezen als eerste vestigingsplaats. Het was een plaats waar men er zeker van was dat er geen contact kon zijn met het koloniale leven van de overige Nederlanders in Suriname. Anderen denken dat het grove nalatigheid is geweest, of, dat er sprake was van verregaande nonchalance.
Laagland
“In eerste instantie koos men voor Groningen aan de Saramaccarivier, hoogland waar zich voorheen een militaire nederzetting had bevonden. De dorpspredikant Betting, één van de initiatiefnemers van de kolonisatie die zelf al op 22 juni 1843 in Suriname was gearriveerd, vond echter dat de uitverkoren plaats niet aan de eisen voldeed. Toch werd door de minister in Nederland besloten om het project alsnog voort te zetten. De keuze viel op Voorzorg, dat laaggelegen was, drassig en zonder voorzieningen van welke aard dan ook. De nieuwbakken boeren werden uiteindelijk met deze onheilspellende locatie opgezadeld.”
Na enige vertraging vertrokken de eerste 202 gelukszoekers, bestaande uit 24 gezinnen en 40 vrije arbeidsters, op 10 mei 1845 naar het beloofde land. De ellende begon echter al voordat ze op 20 juni van dat jaar op Voorzorg aankwamen. Het schip dat hen van Paramaribo naar de Saramaccarivier moest slepen was nergens te vinden en pas na drie dagen kon de reis worden voortgezet. Door ongunstige wind en ongunstig tij werd de tocht nog eens acht dagen vertraagd.
“De voormalige leprozenkolonie lag er al 22 jaar verlaten bij”, legt Loor uit. “Toen de kolonisten arriveerden was dokter Tydeman getuige van hun komst. Deze arts kende Voorzorg goed en hij maande de predikant al meteen om voor voldoende begraafplaatsen te zorgen.Van alle door de regering gedane beloften bleef geen spaan heel. In het reglement van orde en bestuur van 1845 was opgenomen dat ieder gezin vier akkers zou krijgen, gedeeltelijk beplant.
“Bovendien zou er voor ieder gezin een woning zijn met een tafel en twee zitbanken en er zou al wat gereedschap, vee en pluimvee aanwezig zijn. Maar het land was overwoekerd, gereedschap was niet voorhanden en pluimvee nergens te bekennen. Er stonden slechts negen enigszins bewoonbare hutten, de sluizen waren ingestort. Voorlopig moesten twee gezinnen het doen met één hut. De teleurstelling was groot en ze weigerden in eerste instantie om van boord te gaan. Enkelen die nog wat geld bezaten, probeerden de kapitein over te halen om hen weer mee terug te nemen.”
Ziekte
Ondanks deze tegenslagen gingen ze toch vol goede moed aan de slag. “In de derde week na aankomst brak echter een ziekte uit in het gezin van de kolonist Gebly, wiens woning gebouwd was boven een halfafgedamde, stilstaande kreek. Toen op 12 juli de andere schepen aankwamen bleek dat op Voorzorg een desastreuze situatie was ontstaan. Op 11 kolonisten na was iedereen door de ziekte getroffen en waren er 184 sterfgevallen.
“Men begon met het overbrengen van de huishoudens naar Groningen. Daar ging gelukkig alles beter. Er werden huizen gebouwd door de overlevenden en de nieuw aangekomen boeren, met hulp van slaven die het gouvernement aan hen ter beschikking had gesteld. Dit was zeer uniek voor het Suriname van toen, slaven en vrijen die gezamenlijk dezelfde arbeid verrichtten. Er kan gezegd worden dat dit een eerste stap was naar de integratie van de Nederlandse boeren in de Surinaamse samenleving.” Dokter Tydeman promoveerde op de ziekte van de boeren, die vaak per gezin vijf of meer sterfgevallen opeiste. De arts Smit zag als oorzaak de zonnehitte en de opeenhoping van te veel mensen in een te kleine ruimte. Dit was volgens hem vooral het geval op het schip dat hen van de stad naar Saramacca bracht. Maar Tydeman zag zijn gruwelijk vermoeden bevestigd: tyfus. Loor: “Die boeren waren ernstig verzwakt. Slechte voeding, het vervoer over de rivier en het ontbreken van schoon drinkwater was hen fataal geworden. Slechte hygiënische omstandigheden zijn een eerste voorwaarde voor een tyfusuitbraak.
“Als je de verschijnselen van die ziekte leest, het is allemaal opgetekend, dan kom je wel tot die conclusie. Mijn broertje en ik hebben beiden tyfus gehad, het is zeer besmettelijk en ik herinner me dat alles moest worden verbrand. Matras, de dekens, ieder ding dat op de ziekenkamer was, ging op het achtererf in vlammen op.” Loor staart even voor zich uit. “Ik herinner mij dat de dokter mijn moeder kwam waarschuwen dat alles afhing van de komende nacht. We hebben het gelukkig overleefd, en de arts kwam ons hartelijk feliciteren. ”
Groningen
“Groningen had gelukkig veilig bronwater en lag op een schelpenrits. Binnen enkele maanden verhuisden de overlevenden naar de overkant. De predikant Van den Brandhof was de leider van de boeren. Ze betrokken de oude kazernes van de militairen maar Brandhof bouwde zijn eigen huis. De mensen pinaarden, maar hij zat op het voorbalkon en schreef zijn preken. Nu is dat huis de woning van de districtscommissaris. Hoewel de eerste oogst mislukte, was de tweede oogst zeer overvloedig. Een ander obstakel kwam echter om de hoek kijken: aan wie moesten zij hun producten verkopen? Paramaribo lag op tien uur varen van Groningen en in de directe omgeving was er verder geen afzetmarkt te vinden. “Een aantal boeren nam hun toevlucht tot armenzorg en probeerde als dagloner een centje bij te verdienen. Sommigen gingen in dienst bij de leiding en werkten bijvoorbeeld als tuinman. Hoewel zij menigmaal hun beklag deden bij de gouvernementssecretaris en de minister van Koloniën, werd er niets veranderd aan deze beklemmende situatie. Velen zochten dan ook hun toevlucht tot Paramaribo, waar zij van gouverneur Van Raders gelukkig een stuk land kregen en eventueel een lening. “Ondanks de misère wilde een aantal kolonisten geen afstand doen van hun land in Saramacca. Zelfs na de gele- koortsepidemie van 1851 hielden zij voet bij stuk. Echter, langzaam maar zeker kwamen de overgebleven boeren tot het besef dat het een hopeloze zaak was geworden. Toen de Nederlandse regering dan ook op 18 april 1853 besloot om de kolonisatie officieel te ontbinden, woonden er nog maar 41 personen op Groningen.”Met deze officiële beëindiging was er een einde gekomen aan een periode van wanhoop en ellende. De boeren hadden gevochten om te overleven en zonder meer kunnen hun nakomelingen trots terugkijken op deze fase van hun geschiedenis. Want hoe je het ook wendt of keert, ze waren doorzetters zoals je ze nu nog maar zelden vindt.
CARLIEN SCHLÜTER EN MARCUS SCHUITE