André Kamperveenstadion: vergane glorie
Doelnetten die voor aanvang van een internationaal duel nog snel worden geplaatst. Stoffige, verrotte tribunebanken waarop het publiek noodgedwongen plaatsneemt. Een donatie van een professionele tribune, die nooit op de juiste plek werd geïnstalleerd en inmiddels in delen via de voor- of achterkamer werd doorverkocht. Een WK-duel dat in de middaguren moet aanvangen, omdat de verlichting niet in orde is. Het André Kamperveenstadion (AK-stadion) lijkt zo langzamerhand een zinkend schip. Hoelang moeten we dit schouwspel nog met lede ogen aankijken? En is er enige hoop dat het stadion dat sinds 1988 de naam draagt van een nationale held, weer nationale glorie krijgt?
Een doodnormale donderdagavond is een handjevol atleten net klaar met de training. Werner Marquit, de atletiektrainer van Yellow Birds, kijkt vanaf de tribune het veld op. Het voormalig Suriname Stadion werd in 1953 geopend voor de gemeenschap, ter ontplooiing van de nationale sportactiviteiten. Destijds waren het de Surinaamse Voetbal Bond (SVB), de Surinaamse Atletiek Bond (SAB) en de Surinaamse Wielrenners Bond (SWB) die hun activiteiten in het stadion mochten uitvoeren, met de SVB als verantwoordelijke orgaan.
De wielrenners lieten het stadion dertig jaar geleden al links liggen. “Ik moet eerlijk zeggen dat het vaak voor gevaarlijke situaties zorgde. Wielrenners hebben een flinke snelheid en dit was vooral onveilig voor de jongere atleten”, zegt Marquit. Hij vertelt dat er momenteel vier tot vijf atletiekverenigingen actief trainen in het stadion. “Het AK is het enige stadion van Suriname met een 400-meterbaan, dus voor ons de beste trainlocatie. Het is wel wat behelpen met de baan. Er zijn regelmatig verzakkingen.” De verzakkingen treden volgens Marquit op wanneer er bijvoorbeeld een groot evenement heeft plaatsgevonden en materieel met zware trucks het stadion binnenkomt. De SAB probeert zelf de verzakkingen weer aan te pakken en ook het schilderwerk van de baan op orde te houden.
Verder lezen? Dat kan nog net, in het januarinummer van Parbode.