Antiquariaat
Bijdragen tot de kennis van de kolonie Suriname
Over het leven van W.H. Lans is niet veel bekend. In de Surinaamsche Almanak voor het jaar 1842 wordt hij genoemd als ‘Kurator en Weesmeester van het Departement der Onbeheerde Boedels der Weezen’. Met zijn boek doet hij een poging ‘den lande nuttig te zijn’ en mengt hij zich in wat toen de ‘Surinaamsche quaestie’ heette. Eén van de belangrijke vraagstukken daarbij was hoe de kolonie vooruit te helpen. Zijdelings stelt Lans dat de blanken wel tussen de keerkringen kunnen leven maar, vanwege het klimaat, niet werken. De indianen zijn vrijwel uitgestorven, dus moet volgens Lans het ‘negerras’ het vruchtbare land bewerken. Voor wat betreft verstandelijke vermogens staan zij ver onder de Europeaan. Zo zullen de ‘boschnegers’ als zij geld verdiend hebben, dit slechts gebruiken voor opschik zoals ‘fraaije glansrijke hoeden, parapluies, zelfs lakensche rokken en zwarte zijden broeken.’
De vrije bevolking bestaat volgens Lans uit Europeanen, de in de kolonie vrij geborenen (‘van alle kleuren’) en de gemanumitteerden. De eerste groep bestaat uit ambtenaren, militairen en kooplieden. De tweede groep is het grootst. Onder hen bevinden zich plantage-eigenaren, maar ook velen die leven zonder middelen van bestaan. Lans geeft een voorbeeld van twee gezonde jonge mannen die in hun hangmat luieren: ‘Wij zijn zelven dood arm, wij hebben niets om te geven, en zelfs geen bananen om te eten.’ Op de vraag waarom hun tuin verwilderd is antwoorden zij: ‘Wel, omdat wij geene slaven bezitten.’ Het bewerken van het land wordt gezien als slavenarbeid.
Lans gaat in op de vraag waarom het aantal slaven jaarlijks afneemt. Dat heeft volgens hem niets te maken de klimatologische omstandigheden maar met arbeid, huisvesting, voeding, medische zorg en straffen. Maar Lans stelt dat het werk van de slaven minder zwaar is dan dat van de Europese arbeiders. Ook de zweepslagen hebben volgens hem geen nadelige invloed op de gezondheid. De huisvesting van de slaven laat zeer te wensen over en men ziet ‘niets dan ellendige hutten’ waarin zij aan wind en regen worden blootgesteld. Dit heeft in de eerste plaats te maken met de onverschilligheid ‘der meeste negers’, stelt Lans. Uit eigen beweging doen zij ‘niets om hun huiselijk leven gemakkelijk, gezond en aangenaam te maken’. Het voedsel van de slaven is volgens Lans de belangrijkste reden voor de achteruitgang. Ook het overvloedig gebruik van dram (sopi) is schadelijk voor de gezondheid.
Los van de verwerpelijke ideeën van Lans over de gekleurde bevolking van Suriname doet hij een serieuze poging de economische problemen van de kolonie vanuit Surinaams perspectief te bespreken.
Carl Haarnack
Bijdrage tot de kennis der Kolonie Suriname. W.H. Lans, ’s-Gravenhage, 1842, Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten