Architect Paul Amoksi: ‘Ik wilde onze universiteit internationale allure geven’ – Parbode Sneak Peek
Met een brede lach staat hij in de deuropening van zijn kantoor in de Amsterdamse binnenstad. Paul Amoksi (52), nazaat van marrons, opgegroeid in Langa-Uku aan de Cotticarivier, en nu de trotse eigenaar van een architectenbureau. Maar nog steeds gaat zijn hart uit naar zijn geboorteland.
Tekst Bert Steinmetz
“Ik dacht altijd dat ik in Moengo was geboren”, vertelt hij, maar pas later hoorde hij dat het in Paranam was. “Mijn vader werkte toen bij Suralco.” Het was 30 oktober 1967.
Toen zijn ouders scheidden, was zijn moeder 29 jaar, met de zorg voor vijf kinderen, Paul was de middelste. De kinderen gingen voor hun onderwijs naar een internaat in Tamarin. “Daar ging je dan, op je zesde, met je tas met spullen in een korjaal naar die school van katholieke missionarissen en nonnen. Dat was toen heel gebruikelijk. In Tamarin stonden ook een kerk en een polikliniek.”
Cottica was niet echt arm, vindt Amoksi. “We leefden van de landbouw, dat was onze manier van bestaan.”
Zijn moeder, die al jong dus alleen verantwoordelijk was voor de opvoeding van Paul en zijn broers en zussen, speelde een grote rol in zijn vorming. “Zij was analfabeet. Ze vertrouwde mij toe: Het enige dat ik jou kan geven, is wat ikzelf nooit heb gehad: naar school gaan, wat van jezelf maken.”
Datzelfde deed zij ook met de twee oudere zussen en twee jongere broers van Paul. Oudste zus Viola is nu lerares in Moengo. Zus Martina bereidt een promotie voor aan de Vrije Universiteit in Amsterdam over de geschiedenis van de marroncultuur. Broer Kenneth is advocaat in Paramaribo, en jongste broer George runt een restaurant net over de Marowijne in Frans-Guyana.
Tot hun aller verdriet is in de zomer van 2019 hun moeder overleden, 73 jaar. Voor Paul Amoksi betekende dat een ongeplande, droevige aanleiding zijn geboorteland weer te bezoeken.
Het internaat in Tamarin bood veel meer dan alleen maar onderwijs. “Ik ben heel dankbaar dat ik daar mocht opgroeien”, realiseert Paul Amoksi zich. “Je zat er met kinderen in allerlei leeftijden, dus je moest er wel je mannetje staan.”
“Het was heel belangrijk voor mijn vorming; daar werden je punctualiteit en orde bijgebracht. Dat heeft grote invloed gehad op mijn verdere leven.”
Ook al waren zijn ouders gescheiden, zijn vader was niet uit beeld. Zijn vakanties bracht de jonge Paul bij hem door in Paramaribo, en na het internaat in Tamarin trok hij bij zijn vader in om in Paramaribo verder te leren op de lts.
“Daar maakte ik het eerste moment mee dat heel bepalend zou zijn voor de rest van mijn leven. Ik wilde elektricien worden, maar dat vakgebied was al vol. Wel was er nog plaats vrij bij bouwkunde. Ik had in Tamarin al gemerkt dat ik veel hield van tekenen, en ik bouwde daar van alles met Lego. Het zat er kennelijk al van nature in, en toen bracht het toeval mij ook nog op de lts bij bouwkunde.”
Na de vier jaar durende lts ging Paul Amoksi verder met de opleiding bouwkunde aan het AMTO, het Avond Middelbaar Technisch Onderwijs. Dat bracht hem de tweede bepalende gebeurtenis in zijn leven, de lessen van de Nederlandse architect Philip Dikland.
“Hij pikte mij eruit om bij hem te gaan werken op zijn architectenbureau KDV in de Prinsessestraat in Paramaribo. Ik was zeventien jaar en werkte toen overdag bij mijn vader in zijn toko, terwijl ik ’s avonds naar het AMTO ging. Mijn vader vond dat niet leuk natuurlijk, maar ja, Dikland was mijn leraar, dus dat ging je doen.”
“Hij wilde dat ik een project ging opmeten op Zorg en Hoop. Daar heb ik twee weken overdag gezeten. Toen ik terugkwam, zag ik op het kantoor van KDV een tekentafel met mijn naam erop. Ja, zei Dikland, nu ga je alles wat je hebt opgemeten hier ook maar uittekenen.”
Zo’n drie jaar werkte Paul Amoksi bij zijn leraar Dikland. “Hij heeft mij spelenderwijs het vak bijgebracht. Ik moest onderdelen van ontwerpen uitwerken en kon kijken hoe de bouw werd uitgevoerd.” Het was voor Amoksi toen volkomen duidelijk: hij zou ook architect worden.
Plan nieuwe Adekcampus
Daarvoor moest hij wel naar Nederland. In 1992 verliet hij Suriname, trok eerst in bij oom Herman, een broer van zijn vader, in Den Haag en verkaste later naar Amsterdam-Zuidoost.
Daar ontmoette hij de vrouw die later de moeder van zijn twee kinderen zou worden, en een kennis van haar wilde wel voor Paul Amoksi garant staan. Zo kon hij, met zijn toeristenvisum, gaan studeren aan de Hogeschool van Amsterdam.
Nadat hij vijf jaar later die opleiding had voltooid, ging hij verder met een studie bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft. Want ook al was hij al dertig jaar, Paul Amoksi wilde een brede, wetenschappelijke vorming.
Maar wel met steeds zijn vaderland in zijn achterhoofd. Dat bleek al uit zijn afstudeerproject in 2002: een nieuwe campus voor de Anton de Kom-universiteit in Paramaribo.
“Ik wilde absoluut terug naar Suriname. Ik maakte een plan om de Anton de Kom-universiteit internationale allure te geven. Er was toen al een groot gebrek aan studentenwoningen. Daarom ontwierp ik een heel nieuwe wijk met studentenhuisvesting, een aula, een café, enzovoort.”
“Het project is in Paramaribo gepresenteerd op de universiteit. Er volgden allerlei gesprekken over de uitvoering ervan. Maar het is uiteindelijk nooit doorgegaan. Ik weet nog steeds niet waarom, dat bleef mistig, er was allerlei gedoe.”
Amoksi werd bij zijn afstudeerproject nog wel begeleid door Lucien Lafour, een toen al gelauwerd architect van eveneens Surinaamse afkomst, onder meer bekend geworden door zijn Nederlandse Ambassade in Paramaribo. Lafour geldt met name als expert op het gebied van tropische bouwkunde.
“Ik was toen zo teleurgesteld”, vertelt Amoksi, “dat ik niet meer in Suriname wilde werken. Nu kijk ik daar heel anders tegenaan. Ik weet inmiddels dat de zaken ook anders opgelost kunnen worden.”
Het hele artikel is te lezen in het decembernummer van Parbode.