Lucy wordt over een paar jaar tachtig. Haar diepzwarte haren, met een paar grijze lokken, zitten deels verborgen onder een witte sluier. Met haar fragiele lichaam zit ze in een stoel die veel te groot lijkt. Op haar balkon, omgeven door kleine fayalobi’s, verschillende soorten christusdoorns en groene varens, maakt ze de balans op van haar leven. De wijzer slaat niet positief uit, kommer en kwel hebben de meeste dagen gevuld. “Ik kan er soms haast niet van slapen.”