BakraBrasa
Stan Lokhin
Ik kom niet graag in ziekenhuizen en verpleeghuizen. Er is te veel narigheid op één plek verzameld, waardoor het lijkt alsof gezondheid een kwestie van geluk is. In de lift van het Sint Jacob revalidatiecentrum drukte ik dan ook met lood in de schoenen op het knopje van de vijfde verdieping, met de kamers van de bewoners zonder uitzicht op herstel. In één van de kamers trof ik Stan Lokhin, de 63-jarige Surinaamse musicus, componist, arrangeur.
Stan zat in zijn kamerjas achter zijn tafel, ingeklemd tussen een toetsenbord en een laptop vol muziek. Aan de muur hingen kaarten die de ontvanger beterschap wensten, maar Stan zei daar niet meer in te geloven. Enkele maanden geleden meldde hij zich bij zijn arts met een klacht over de werking van de medicijnen voor zijn nieren. Onderzoek wees uit dat zijn conditie veel slechter was dan gedacht. De arts liet hem meteen opnemen in het ziekenhuis, maar daar bleek verdere behandeling geen zin te hebben. Nu zat hij te wachten op het onvermijdelijke. Op mijn verzoek blikte hij terug op zijn leven, op de repetities van het dansorkest van zijn vader Emelius in het ouderlijk huis, op zijn optredens als broekje met zijn eerste band The Rhythm Makers, op zijn werk in Nederland met artiesten als Lieve Hugo, Max Nijman, Billy Jones en Oscar Harris. Bitter was hij over zijn mislukte pogingen om in de jaren tachtig een eigen label met Surinaamse muziek op te zetten, naar het voorbeeld van Motown. Het plan strandde op zijn weigering om smeergeld te betalen aan de Hilversumse deejays in ruil voor airplay. Stan liet een door hem geschreven ballad horen. Prachtig gezongen door een piepjonge Ruth Jacott. Eeuwig zonde dat het nummer nooit heeft mogen verschijnen.
Maar er waren genoeg pleisters voor die wonden. Enkele dagen eerder was Stan eregast geweest op het reünieconcert van The Twinkle Stars, met wie hij in de jaren zeventig enkele platen had opgenomen. Om zijn nek hingen de versierselen van de hoge onderscheiding die hij kort daarvoor van de president van Suriname had mogen ontvangen, en het concert was afgesloten met een muzikaal eerbetoon door de band die zich rond de tafel van Stan en zijn familie had verzameld. Hij had genoten van de avond, al was hij kritisch over de prestaties van de blazerssectie. Dat laatste typeert de perfectionist, die eerder zei: ‘Als ik een nummer hoor van Otis Redding, wil ik een beter arrangement voor hem maken’.
Na twee uur praten was Stan moe. Ik nam afscheid met een vraag over de dood. Hoe vindt hij het om afscheid te moeten nemen van het leven? Stan vertelde dat hij zich heeft verzoend met zijn lot. “Protesteren heeft geen zin”, zei hij lachend. Toen hij vertelde dat hij gelooft in het hiernamaals, vroeg ik met welke dode collega’s hij straks graag een band zou formeren. Hij noemde Billy Jones, Duke Ellington en Michael Jackson. Voor de laatste had hij trouwens net een nieuw arrangement geschreven van Heal the world, in een iets pittiger tempo. Even later schalde het nummer door de kamer, Stan zong zachtjes mee. Het klonk fantastisch. Michael zal er nog van opkijken, straks in het hemelse oefenlokaal.
Columnist Patrick Meershoek is journalist bij het Amsterdamse dagblad Het Parool